Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3,46 MB)

ebook (3,98 MB)






Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114

(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde

Vorige Volgende
[p. 346]


illustratie
Jeanne Leprince de Beaumont (1711-1780) Uit: Galerie des Dames Françaises distinguées dans les lettres et les arts. Paris, 1843.


[p. 347]

Suzan van Dijk en Tine van Raamsdonk
‘Ik vermane mijne Sex: leer denken, net denken...’
Betje Wolff en Jeanne Leprince de Beaumont: plagiaat of citaat zonder bronvermelding?

Abstract - A comparison is made between two ‘feminist’ declarations written around 1760, one by a prolific French woman writer whose work was read throughout Europe, Jeanne Leprince de Beaumont (1711-1780), the other by one of the major Dutch female novelists, Elizabeth Wolff-Bekker (1738-1804). This comparison allows for the hypothesis that the latter was - at least - inspired by the former, although no traces of contact or influence have been found up to now.1

 

In 1765 publiceerde Elizabeth (Betje) Wolff, toen nog een beginnend schrijfster, het bijbelse gedicht Bespiegelingen over den Staat der Rechtheid (de toestand van de mens vóór de zondeval).2 Het werd voorafgegaan door een voorwoord, dat nu wellicht bekender is dan de Bespiegelingen zelf, en waaruit het in onze titel aangehaalde citaat afkomstig is. Dit ‘Voorberigt aan de bescheidene lezers’ werd door P.J. Buijnsters ‘zonder aarzelen [...] een feministisch manifest’ genoemd, ‘hoogstwaarschijnlijk het eerste van deze aard binnen het Nederlandse taalgebied’.3 Al eerder hadden Wolffs biografen Ghijsen en Naber, en ook Von Wolzogen Kühr in De Nederlandsche vrouw in de 18de eeuw, gewezen op het belang van de uitspraken die Wolff hier doet4. Het is duidelijk dat juist hun besprekingen van déze tekst hebben bijgedragen tot het beeld dat wij nu hebben van Betje Wolff als een ‘feministe’, die vooroordelen inzake vrouwen en vrouwelijkheid bestreed. Maaike Meijer noemde het ‘Voorberigt’ zelfs een ‘“womanifesto”’.5

Zonder dat beeld aan te tasten,6 willen wij hier niettemin een kanttekening plaatsen bij de door Buijnsters gesuggereerde originaliteit van Betje Wolff. Daarop valt wel iets af te dingen. In dit artikel willen we aantonen dat Wolff vertrouwd is geweest met het werk van de Franse schrijfster Jeanne Leprince de Beaumont.7

Het ‘Voorberigt’ van Betje Wolff

In het ‘Voorberigt’ bij de Bespiegelingen over den Staat der Rechtheid (die hier verder zelf niet aan de orde komen) pleit Betje Wolff voor het recht van vrouwen op serieuze intellectuele bezigheden van welke aard dan ook. Aan de ‘Neiging die [vrouwen] ene pen, en geen breinaalde in de handen geeft’ moet kunnen worden voldaan,

[p. 348]

maar wel in de vrije tijd, zonder verwaarlozing van de ‘eigenlyke pligten harer Sex’ (VII). Ze stelt ook dat het vrouwen geoorloofd moet zijn om te schrijven èn te publiceren onder eigen naam. Op de voor haar zo kenmerkende toon spreekt ze ‘die Heeren [toe] die voorgenomen hebben om, tot den lesten druppel van hunnen inkt, te bewijzen dat ene schryfster wel enigen geest, maar onmogelyk verstand kan bezitten’ (V). Haar argument is:

Is de Genie niet vry? Zyn de Vrouwen van die vryheid uitgesloten? Men zegge dat ik dus doende de Vrouwen het regt geve, om, niet alleen Dichteressen, Schilderessen, maar dat meer is, Wiskundige en Philosophe te worden. Die dus spreken, verstaan juist het gene ik wilde zeggen. [...] Met een woord: ik vermane mijne Sex: leer denken, net denken, en regel uw leven naar de schets die uw verlicht verstand u vormt, in welken staat, en tot wat rang gy geroepen wordt. (VIII/IX, cursivering van Wolff)

In een andere passage benadrukt Wolff dat studie voor vrouwen een zeer concreet nut heeft:

Ik tracht haar tot Philosophessen te maken, om haar in staat te stellen, den tegenzin te overwinnen, die geringe, dog nodige huisselyke zaken haar wel eens verwekken kunnen. (IX)

In dit met verve geschreven feministisch betoog voor het recht op meer ontwikkeling van vrouwen staat Wolff in een lange traditie die teruggaat tot Erasmus. Maar het oogmerk van hen die meer ontwikkeling voor vrouwen voorstonden was altijd geweest dat zij zo tot deugd en godsvrucht zouden komen, betere moeders zouden worden en aangenamer gezelschap voor hun echtgenoten.8 Dat intellectuele activiteit ook zou kunnen helpen om huishoudelijk werk dragelijker te maken lijkt iets nieuws.

In de recensies uit de tijd zelf werd gunstig geoordeeld over dit voorwoord. De Boekzaal der Geleerde Waereld was uitgesproken positief over het dichtwerk én over de voorrede; het was: ‘[e]en stukje waarvoor de Schoone Sex Mejuffrouw Wolff niet genoeg bedanken kan: een Stukje, waarin de bekoorlyke geest onzer Dichteresse op elke bladzyde doorstraalt’.9 Ook de recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen was het eens met de strekking ervan: ‘'t [g]een gy zegt in uw Voorberigt ter verdediging der Letterlievende Vrouwen [...] zal 't gezond verstand beáámen’.10

Het ‘Voorberigt’ bevat twee opvallende stellingen: ten eerste moet, volgens Wolff, een vrouw zich ook met ‘mannelijke’ takken van wetenschap zou mogen bezig houden; ten tweede poneert zij dat het voor een vrouw juist nuttig is om ‘philosophesse’ te zijn, om de weerzin tegen huishoudelijk werk te kunnen overwinnen. Juist op deze twee punten is Wolff echter niet origineel. Haar gedachtengang en - vooral - haar formulering vertonen opvallende overeenkomsten met eerder gepubliceerde, ook in Nederland bekende, uitspraken van Leprince de Beaumont.

Het ‘Avertissement’ van Leprince de Beaumont

Tussen de auteurs Leprince de Beaumont en Wolff, én tussen hun beider oeuvres, bestaat een aantal frappante parallellen. Hoewel Jeanne Leprince de Beaumont lange

[p. 349]

tijd is voorgesteld als uiterst conformistisch, maakte Joan H. Stewart kort geleden aannemelijk dat deze zeer productieve en in heel Europa veel gelezen schrijfster van opvoedkundige werken, romans en essays te beschouwen is als ‘one of the century's most interesting feminist thinkers’.11 Evenals Wolff hield Leprince de Beaumont zich met vrouwen-opvoeding bezig, schreef ze romans en stelde ze zich radicaal op tegenover mannelijke critici.

Ze begon haar carrière in Frankrijk, in 1748, met de publicatie van ‘feministische’ pamfletten.12 Na het mislukken van haar eerste huwelijk vertrekt ze naar Londen waar ze al gauw een tijdschrift publiceert, het Nouveau magasin français (1750-52). Ze aarzelt daarin niet om te polemiseren met mannelijke auteurs naar aanleiding van inhoudelijke bezwaren die ze tegen hun werk heeft. Financiële problemen lijken haar te hebben doen afzien van een loopbaan als journaliste, en te hebben genoodzaakt om in een Londens gezin te gaan werken als Franse gouvernante. Haar volgende publicaties dragen het stempel van deze werkkring: in 1753 verschijnt Education complète, en in 1756, ongetwijfeld mede geïnspireerd door een Engels voorbeeld,13 haar beroemdste werk, het Magasin des Enfants. Afgezien van romans en verhalen zouden er nog verschillende andere Magasins volgen: voor Adolescentes (1760), voor Jeunes personnes qui entrent dans le monde et se marient (1764), voor Pauvres (1768) en tenslotte ook voor Garçons et ceux qui les élèvent (1772). In al deze didactisch bedoelde werken is haar toon uiteraard minder polemisch, wat zeker zal hebben bijgedragen tot het grote succes ervan. Toch blijft in deze werken, en met name in de voorwoorden, haar oorspronkelijke radicale opstelling herkenbaar aanwezig.

Zo bevat het Magasin des Enfants, vooral bekend vanwege ‘contes’ als ‘La Belle et la Bête’, en de raadgevingen die ‘Mademoiselle Bonne’ aan haar ‘élèves’ uitdeelt, een buitengewoon strijdbaar ‘Avertissement’.14 De auteur kán die strijdbaarheid hier manifesteren, omdat ze zich niet richt tot de kinderen, voor wie het Magasin zelf bestemd is, maar tot de ouders en andere opvoeders.15 Ze kondigt aan - op het eerste gezicht merkwaardig in een opvoedend werk - te willen ingaan tegen deze ouders. Ze valt met de deur in huis:

[Cet ouvrage] est tel par sa nature [...] qu'il doit déplaire nécessairement à toutes les personnes formées, s'il est ce que j'ai prétendu le faire. (X, cursivering van ons)

Ze heeft namelijk bezwaren tegen de manier waarop de meeste ouders hun kinderen opvoeden:

On s'occupe à attirer l'âme des enfants aux fenêtres; on en fait des êtres parlants, écoutants, regardants, et on ne réfléchit pas qu'il faudrait en faire des êtres pensants. (X)

Dit laatste overkomt vooral meisjes, en Leprince de Beaumont tilt daar zeer zwaar aan:

Ce défaut est surtout celui des personnes du sexe, et il n'est pas possible d'imaginer ce qu'il m'en coûte pour l'extirper. (XVI, cursivering van ons)

Ondanks de strikt neutrale titel en ondertitel die zij het Magasin des Enfants meegaf (zie noot 14), gaat het Leprince de Beaumont er dus weer om een vrouwelijk publiek te bereiken en te beïnvloeden; ze verklaart nadrukkelijk een ander vrouwbeeld voor ogen te hebben dan de meeste van haar tijdgenoten, en ze wil haar positie van gou-

[p. 350]

vernante benutten om enige invloed uit te oefenen - direct op de aan haar toevertrouwde kinderen én via publicaties, die op de praktijksituatie zijn geënt.

Of het dankzij, of ondanks haar zo met nadruk geformuleerde uitgangspunt was, is vooralsnog niet duidelijk, maar het succes van deze onderneming was aanzienlijk. In het Frans én in vertalingen beleefden haar werken, vooral het Magasin des Enfants, herdruk op herdruk tot ver in de 19e eeuw. Ook het Nederlandse publiek moet vertrouwd zijn geweest met dit werk, zowel in de originele versie - het was tenslotte ook bedoeld om kinderen Frans te leren16 - als in de vertaling van de hand van Johan Jacob Dusterhoop,17 waarvan de eerste druk in 1757 verscheen. Deze werd (minstens) drie maal herdrukt: in 1761, 1771 en 1778.18

De twee voorwoorden vergeleken

Het is uit dit ‘Avertissement’ dat Wolff enkele van haar formuleringen lijkt te hebben betrokken, zoals wij aan de hand van een vergelijking menen te kunnen aantonen. We noemden al een aantal overeenkomsten tussen de standpunten van de beide auteurs wat betreft vrouwelijke bezigheden en capaciteiten. Beiden willen vrouwen leren denken: ‘penser juste’ resp. ‘net denken’. Beiden verwoorden hun standpunt op polemische toon.

Leprince de Beaumont, die een grote voorliefde heeft voor de dialoog-vorm, stelt zich op als in een conflict-situatie: ‘Je me faisais, par avance, toutes les objections que me ferait le Public’ (X, cursivering van ons). In dit zelf gecreëerde conflict laat Leprince de Beaumont zich, precies zoals we dat Wolff zagen doen,19 tegenwerpingen maken door tegenstanders, die het niet nodig vinden dat vrouwen denken of iets weten:

[certains] trouveront que j'ai eu tort de parler aux enfants de choses qu'ils supposeront au-dessus de leur portée, de choses qu'ils prétendent que les femmes mêmes doivent toujours ignorer. (XXI)

Deze fictieve maar duidelijk naar de werkelijkheid gemodelleerde personen maken haar het ernstig bedoelde verwijt: ‘[o]n dirait que vous prétendiez en faire des logiciennes, des philosophes’ (XXI), waarop zij repliceert: ‘et vous en feriez volontiers des automates’, en zelfs haar toevlucht neemt tot krasse taal:

Oui, Messieurs les tyrans, j'ai dessein de les tirer de cette ignorance crasse, à laquelle vous les avez condamnées. Certainement, j'ai dessein d'en faire des logiciennes, des géomètres et même des philosophes. Je veux leur apprendre à penser, à penser juste, pour parvenir à bien vivre. (XXI, cursivering van ons)

Dat deze uitspraken hard konden aankomen, wordt wel bewezen door het feit dat ze in latere drukken soms worden weggelaten.20 Dit geldt met name de directe rede gericht tot ‘Messieurs les tyrans’. Ook lijken er grotere bezwaren te zijn tegen vrouwelijke ‘géomètres’ dan tegen ‘logiciennes’: de eerste term valt in de bedoelde edities wél weg, de tweede niet.21

Toch heeft Johan Jacob Dusterhoop het ‘Avertissement’ wél getrouw overgebracht naar het Nederlands. In zijn vertaling luidt de hier geciteerde passage:

[p. 351]

Jaa, Heeren Tyrannen, mijn voornemen is haar te trekken uit die domme onwetendheid waar toe gij haar hebt veroordeeld. Zekerlijk zoek ik er Reden- en Meetkunstenaressen, en zelfs Filosofen van te maken. Ik wil haar leren denken, net denken om wel te leven. (XIX, cursivering van ons)

De behoefte van Leprince de Beaumont om vrouwen te leren denken, met alle consequenties die dat kan hebben, blijft dus volop herkenbaar aanwezig in de vertaling - die Betje Wolff uiteraard niet nodig had. De vergelijking laat extra duidelijk zien dat haar formulering direct terug gaat op die van Leprince de Beaumont. Wolff werkt die hoogstens iets verder uit:

ik vermane mijne Sex: leer denken, net denken, en regel uw leven naar de schets die uw verlicht verstand u vormt [..] (IX, reeds eerder geciteerd, cursivering van ons)

Deze hele, meest ‘feministische’, passage van het ‘Voorberigt’ (als zodanig ook geciteerd door Buijnsters)22 lijkt duidelijk geïnspireerd te zijn door de tekst van Leprince de Beaumont. Aan de bij haar in de directe rede geformuleerde tegenwerping, ‘[o]n dirait que vous prétendiez en faire des logiciennes, des philosophes’, heeft Wolff - in de indirecte rede - een uitbreiding gegeven waardoor hij aan kracht wint. Zij wijst namelijk op de hiërarchie tussen vrouwelijke en mannelijke activiteiten:

Men zegge dat ik dus doende de Vrouwen het regt geve, om, niet alleen Dichteressen, Schilderessen, maar dat meer is, Wiskundige en Philosophe te worden. (VIII, cursivering van ons)

Het verwijt aan de heren, die verantwoordelijk zouden zijn voor de vrouwelijke onwetendheid, lijkt in Wolffs formulering iets afgezwakt, door de verwijdering van termen als ‘tyrans’, ‘ignorance crasse’ en ‘condamnées’. De minachting die Leprince de Beaumont in deze terminologie had gelegd, komt echter des te explicieter terug:

Wat geluk dat wy in omstandigheden leven die ons uwe onredelyke bevelen onbeschroomd doen verachten!

We zagen al dat Wolff nadruk legt op het concrete nut van filosofie juist voor vrouwen - en niet alleen ‘zig oefenende’: ze wilde vrouwen

tot Philosophessen [..] maken, om haar in staat te stellen, den tegenzin te overwinnen, die geringe, dog nodige huisselyke zaken haar wel eens verwekken kunnen. (IX, cursivering van ons)

Deze gedachte23 was op vrijwel identieke manier verwoord door Leprince de Beaumont:

La philosophe sacrifiera le dégoût, que produisent chez elle les détails domestiques, au devoir qui lui fait une loi de s'en charger. (XXIII, cursivering van ons)

Men zou kunnen denken dat Wolff nadrukkelijker en provocerender is dan Leprince de Beaumont, wanneer zij - juist op de plaats waar Leprince de Beaumont de term ‘la philosophe’ gebruikte - vrouwelijke filosofen betitelt met het neologisme ‘Philosophessen’.24 Dit is een misvatting, zo blijkt uit de reacties op Leprince de

[p. 352]

Beaumont's gebruik van ‘la philosophe’, met nadruk vrouwelijk gemaakt door het lidwoord. Wat zij daar deed, riep kennelijk dezelfde verontwaardiging op als in 1998 zou worden veroorzaakt door het feit dat de Franse vrouwelijke ministers zich wensen te presenteren als ‘la ministre’.25 De verwarring die Leprince de Beaumont had geschapen bracht uitgevers er toe om de zin als volgt te ‘rectificeren’: ‘la philosophie sacrifiera le dégoût’,26 wat geen begrijpelijke betekenis oplevert, en door de auteur niet kan zijn bedoeld.

Ook hier had Dusterhoop correct vertaald:

De Filosoofe zal den tegenzin, dien de geringe huiszaaken in haar verwekken, opofferen aan haaren plicht, die haar den last daar van als eene Wet oplegt. (p.XX, cursivering van ons)

Zijn vertaling laat tevens zien dat Wolff wel degelijk ook radicaal is, want het door haar gebruikte ‘philosophessen’ was niet strikt nodig geweest. In tegenstelling tot de Franse situatie waar een vrouwelijke filosoof niet als zodanig in één woord kon worden benoemd, behalve wanneer de bedoeling komisch was,27 beschikte het Nederlands dus over ‘Filosoofe’. Wolff zelf had eerder in dit ‘Voorberigt’ ook ‘Philosofe’ gebruikt: in combinatie met de neutrale term ‘Wiskundige’ (VIII),28 correspondeerde het met Leprince de Beaumont's ‘des logiciennes, des philosophes’ (XXI). Met ‘Philosophessen’ koos Wolff dus voor een term die eenzelfde schok-effect kan hebben gehad als de door Leprince de Beaumont gebruikte.

Deze enigszins gedetailleerde vergelijking betreft uiteraard slechts een fragment van het betoog van Betje Wolff, maar raakt wél de kern van haar gedachtengang. Het ‘Avertissement’ van het Magasin des Enfants lijkt zij bij het schrijven van dit ‘Voorberigt’ onder handbereik te hebben gehad. We moeten vaststellen dat Wolff in haar ‘Voorberigt’ niet zo origineel is geweest als men eerder wel dacht. Het heeft er alle schijn van dat zij, zonder haar te noemen, argumenten en formuleringen ontleend heeft aan het werk van Leprince de Beaumont. Die zou ze, met enkele wijzigingen, ingepast hebben in haar eigen betoog.

Plagiaat?

Tot nu toe was over contact tussen deze beide auteurs niets bekend. Wel konden we aannemen dat, gezien de verbreiding van de diverse Magasins, deze aan Wolff vertrouwd moeten zijn geweest, evenals ze dat waren aan Belle van Zuylen, die er in haar brieven - overigens zijdelings - aan refereert: zij herinnert zich hoe haar oudere zuster haar eruit voorlas; later geeft ze het Magasin des Enfants cadeau aan een klein kind.29

Eén deel van het Magasin des Enfants (een ongedateerd deel III) komt voor in de catalogus van de boeken van Wolff en Deken; zoals bekend kan daaruit niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat zij dat boek ook in hun bezit hadden.30 Dat Wolff het werk kende, is inmiddels duidelijk. Maar hoe? Wellicht was ze via Adriaan van der Mieden, die ze haar ‘mecenas’ noemde,31 in contact gekomen met het werk van Leprince de Beaumont. Op gezag van Van der Mieden was het privilege verleend voor de uitgave van het Magasin des Enfants en het latere Magasin des Adolescentes. Ze heeft er in ieder geval niet over gecorrespondeerd: in de door Buijnsters bezorgde

[p. 353]

uitgave van haar brieven komt het Magasin des Enfants niet voor. Waarschijnlijk heeft ze wél besprekingen ervan in de pers gelezen. De Boekzaal had bijvoorbeeld in 1760 een lovende recensie aan dit ‘heerlijk werkje’ gewijd.32

De belangrijkste vraag - evenmin te beantwoorden als de vorige - is echter van andere aard: waarom noemt Wolff Leprince de Beaumont niet? In dit ‘Voorberigt’ zou dat heel goed gekund hebben; ze verwijst immers wél naar een aantal andere schrijfsters die ze bewondert. Ze noemt (XI/XII) zowel Nederlandse - De Neufville, Van Merken en Van der Horst33 -, als buitenlandse vrouwen: Madame de Lambert,34 Lady Mary Montague,35 Anne-Marie du Boccage.36 Deze lijst van talentvolle - én succesvolle - vrouwelijke auteurs, ‘cieraden myner Sex’, gebruikt Wolff, die dan nog aan het begin staat van haar carrière, om te bewijzen dat het ‘de Vrouwen geoorlofd [moet zijn] met de producten harer oeffening in de waereld te verschynen’ (XI, curs. van Wolff). Leprince de Beaumont had ruim 10 jaar eerder - eveneens als beginnend auteur - eenzelfde taktiek toegepast. Ook zij wilde, in haar Nouveau magasin français, laten zien dat vrouwen ‘s'élèvent au-dessus de l'étroite sphère où l'on les avait enfermées’,37 en ook zij had een rij beroemde schrijfsters opgevoerd ‘pour forcer au silence les ennemis du beau sexe’.38

Ondanks alle overeenkomsten tussen de twee, ondanks de plagiaat suggererende formulering, komt de naam van Leprince de Beaumont niet voor op het lijstje dat Wolff opvoert. Het is merkwaardig. Werd de Française toch teveel gevoeld als een schrijfster voor kinderen, waardoor haar productie niet hoog werd aangeslagen? Moeten we veronderstellen dat de matige reputatie die de schrijfster Leprince de Beaumont had in kringen rond de Encyclopédie tot Betje Wolff was doorgedrongen? In de Correspondance Littéraire drukt Grimm bijvoorbeeld, naar aanleiding van een herdruk van één van haar romans, zijn bezwaren uit tegen de ‘platitude des lieux communs d'une morale rétrécie’.39 Het betreft hier echter een handgeschreven ‘tijdschrift’ waarop geen Nederlanders geabonneerd waren. Andere journalisten namen de daar geformuleerde oordelen niet zonder meer over. De Mercure de France, die wel tot in de Republiek doordrong en waaruit Nederlandse tijdschriften soms citeerden, schrijft bijvoorbeeld over dezelfde roman: ‘[c]'est un Ouvrage intéressant, agréable, édifiant, et qu'on peut regarder comme un modèle’.40 De Année Littéraire, verklaard tegenstander van de ‘Encyclopédistes’ vindt wél dat Leprince de Beaumont ‘mérite [..] l'estime des lecteurs sensés’; ziet daarentegen bezwaren in het feit dat zij haar intriges teveel ontleent aan andere auteurs: ‘mais le plagiat est fort commode’.41

In het begin van haar ‘Voorberigt’ verklaart ook Betje Wolff: ‘'t Was my immers niet moeilyk geweest iets naa te zeggen dat ik zo dikwyls gelezen hebbe’ (IV). Doet ze het hier toch? Een nieuwe overeenkomst tussen Betje Wolff en Jeanne Leprince de Beaumont?42

 

Adres van de auteurs: Dr. Oolderslaan 7, nl-3451 EE Vleuten (Van Dijk);

Manus Peetstraat 17, nl-1183 LG Amstelveen (Van Raamsdonk).

1
Dergelijke onderlinge beïnvloedingen van vrouwelijke auteurs worden bestudeerd binnen het NWO-project ‘Schrijfsters en hun publieken, 1700-1880’, dat in januari 1997 van start is gegaan onder verantwoordelijkheid van Suzan van Dijk. Doel is om de internationale netwerken van contact en beïnvloeding tussen schrijfsters uit de Europese landen te inventariseren en nader te analyseren, zodat meer recht kan worden gedaan aan hun rol als deelneemsters in het literaire veld.
2
Elizabeth Wolff, geboren Bekker: Bespiegelingen over den Staat der Rechtheid, dichtmatig voorgesteld. Hoorn, 1765.
3
P.J. Buijnsters: Wolff & Deken. Een biografie. Leiden, 1984, p. 58.
4
H.C.M. Ghijsen: Betje Wolff in verband met het geestelijk leven van haar tijd. Jeugd en huwelijksjaren. Rotterdam, 1919, p. 73; Johanna W.A. Naber: Betje Wolff en Aagje Deken. Amsterdam, 1913, p. 244; S.J. von Wolzogen Kühr: De Nederlandsche vrouw in de tweede helft der 18de eeuw. Leiden, 1920, p. 46, 48-49. Annie Romein vermeldt dit voorwoord niet in ‘Elizabeth Wolff-Bekker, Eva's tweede appel’, in Jan en Annie Romein: Erflaters van onze beschaving. Nederlandse gestalten uit zes eeuwen. Amsterdam, 1956, p. 515-539.
5
Maaike Meijer: ‘De bibliotheek in de tuin. Feministische intellectuelen en hun genre: van marge naar middelpunt’. In: Ik denk, dus zij is. Vrouwelijke intellectuelen in een historisch en literair perspectief. Onder red. van Rosi Braidotti en Suzette Haakma. Kampen, 1994, p. 180.
6
Overigens dient vermeld te worden dat recentelijk Riet Schenkeveld-van der Dussen het ‘Voorberigt’ omschreef als een ‘voorzichtig stuk’. Zij vergelijkt het namelijk - impliciet - met uitspraken van andere vrouwen, in Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar (Amsterdam, 1997, p. 619).
7
Haar werk was ook in de Republiek volop verspreid. Zo worden haar ‘genoeg bekende en tevens ook vertaalde Werkjes’ in 1778 door Egbert Buys aanbevolen voor ‘de Opvoeding van Jonge Juffers’, in zijn Nieuw en volkomen woordenboek van Konsten en Wetenschappen - volgens U. Janssens-Knorsch, die benadrukt dat Buys geen andere autoriteiten op dit gebied noemt: ‘“Virtuous hearts and critical minds”. The progressive ideals of an eighteenth-century governess, Marie Leprince de Beaumont (1711-1780)’. In: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 19 (1987), p. 2.

8
Marijke Spies: ‘Oudejaarsavond 1675’. In: Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Onder hoofdred. van M.A. Schenkeveld-van der Dussen. Groningen, 1993, p. 283.
9
Maandelijkse Uittreksels of Boekzaal der Geleerde Waereld april 1766, p. 371.
10
Vaderlandsche Letteroefeningen 1766, dl. VI, 1ste stuk, p. 217.

11
Joan H. Stewart: ‘The novelists and their fictions’. In: French women and the age of enlightenment. Onder red. van Samia I. Spencer. Bloomington, 1984, p. 208. Zij heeft dit verder uitgewerkt in een aan Leprince de Beaumont gewijd hoofdstuk, ‘Speech and saintliness’ van Gynographs. French novels by women of the late eighteenth century. Lincoln/Londen, 1993, p. 24-49. Overigens geven de diverse geschiedschrijvers en onderzoekers Leprince de Beaumont niet altijd dezelfde voornaam: men treft aan: Jeanne-Marie, Marie en Jeanne.
12
Lettre en réponse à L'année merveilleuse (Nancy, 1748) en Arrêt solemnel de la nature (Nancy, 1748). Zie hierover Stewart: ‘Speech and Saintliness’ (n. 11), p. 24-34.
13
Van Sarah Fielding: The Governess, or little female academy (Londen, 1749), zoals Barbara Kaltz aantoonde; zie haar ‘La Belle et la Bête - Zur Rezeption der Werke Mme Leprince de Beaumonts im deutschsprachigen Raum’. In: Romanistische Zeitschrift für Literaturgeschichte 13 (1989), p. 281-282.
14
Jeanne Leprince de Beaumont: Magasin des Enfants, ou Dialogues entre une sage gouvernante et plusieurs de ses élèves de la première distinction. Dans lesquels on fait penser, parler, agir les jeunes gens suivant le génie, le tempérament, et les inclinations d'un chacun. On y représente les défauts de leur âge, et l'on y montre de quelle manière on peut les en corriger: on s'applique autant à leur former le coeur, qu'à leur éclairer l'esprit. On y donne un Abrégé de l'Histoire sacrée, de la Fable, de la Géographie etc., le tout rempli de Réflexions utiles, et de Contes moraux pour les amuser agréablement; et écrit d'un style simple et proportionné à la tendresse de leurs années. Londen, 1756. De hier gebruikte editie is: Parijs, 1789 (exemplaar UBL 270 G 1).
15
Ook Janssens-Knorsch wijst op het verschil in toon tussen het ‘Avertissement’ en de dialogen. Zie Janssens-Knorsch: ‘“Virtuous hearts and critical minds”’ (n.7), p. 12.
16
Van de Franse versie verschenen in Nederland in ieder geval edities in de jaren: 1760, 1773, 1777, 1789, 1798, 1810.
17
Magazyn der kinderen, of zamenspraaken tusschen eene wyze gouvernante en verscheidene van haare leerlingen van het eerste fatsoen. In welke men de jonge Lieden doet denken, spreken en zich gedragen elk naar haaren [!] aart; getemperdheid en neigingen; De Gebreken der Jeugd en derzelver verbetering aangetoond worden. Benevens een kort Begrip van de gewyde en ongewyde Historie, met leerzaame vertellingen, om te dienen tot een aangenaam tydverdryf, geschikt naar de tederheid haa-rer [!] jaaren. Leiden, 1757; hier geciteerd naar de tweede druk uit 1761. Evenmin als de Franse uitgave heeft de Nederlandse de vorm van een tijdschrift, in tegenstelling tot wat Marjoke Rietveld-van Wingerden stelt; zie haar Jeugdtijdschriften in Nederland en Vlaanderen 1757-1942. Bibliografie. Leiden, 1995, p. 17.
18
Van deze edities zijn exemplaren aangetroffen; gezien ook het succes in andere landen lijkt het niet onmogelijk dat er nog andere herdrukken zullen worden gevonden. Bovendien is het in de 19e eeuw nogmaals bewerkt, en tevens van een nieuw voorwoord voorzien, door Anna Barbara van Meerten-Schilperoort (eerste uitgave 1819, herdrukt in 1828 en 1840). Zie voor een vergelijking tussen fragmenten van de twee vertalingen Janssens-Knorsch: ‘“Virtuous hearts and critical minds”’ (n. 7), p. 8-14. Deze auteur schrijft de eerste vertaling abusievelijk toe aan Otto van Thol, die er de uitgever van was.

19
Uiteraard is hier de spectatoriale traditie niet vreemd aan.
20
En wel zonder dat het hele voorwoord is ingekort. Het gebeurt bijvoorbeeld in de edities: Parijs, Ganery, ca. 1789; Maastricht, Th. Nypels, 1810; Metz, C. Lamort, 1821; Parijs, Locard-Davi-Darne, 1823; Brussel, De Mat, 1824. In andere edities wordt het voorwoord helemaal weggelaten, bijvoorbeeld: Berlijn, De Sander, 1815 en Limoges, Martial Ardant et fils, 1835. In die tijd worden er ook in Frankrijk bewerkingen gepubliceerd, waaraan de auteur, evenals Van Meerten-Schilperoort dat doet, een eigen voorwoord meegeeft.
21
Ook Betje Wolff komt later enigszins terug - althans voor vrouwen die moeder zijn - op haar wens om vrouwen wiskundigen te maken; zelfs dichteres mag dan een moeder niet meer zijn: in haar Proeve over de opvoeding uit 1779 wil zij ‘niet dat gy Sterrekundige, Meetkundige, Overnatuurkundige Vrouwen, zelf niet dat gy Vaerzenmaaksters wordt’ (Betje Wolff, Proeve over de opvoeding. Inl. door H.C. de Wolf. Meppel, 1977, p. 64).
22
Buijnster: Wolff & Deken (n. 3), p. 59.
23
Waarvan zal moeten worden nagegaan, wie hem eventueel nog meer had.
24
Het komt niet voor in het WNT. Of Vieu-Kuik gelijk heeft met haar interpretatie van het suffix als ironisch, lijkt in het licht van de hier gemaakte vergelijking twijfelachtig. Vgl. H.J. Vieu-Kuik: Het gebruik van Franse woorden door Wolff en Deken. Een bijdrage tot de cultuurgeschiedenis der 18e eeuw. Arnhem, 1957, dl. II, p. 146.
25
Zie hierover Valérie Brunetière: ‘La féminisation des noms de métier’. In: Lunes. Réalités, parcours, représentations de femmes 2 (1998) p. 65-74.
26
Bijvoorbeeld: Den Haag, Pierre Gosse junior, 1760; Den Haag, Pierre Gosse junior, 1773; Lyon, Pierre Bruys en Ponthus, 1777; Leiden, Luzac, 1798; Lille, Veuve Dumortier, 1810; Maastricht, Th. Nypels, 1810; Brussel, De Mat, 1824.
27
‘Plusieurs transpositions lexicales de philosophe furent pratiquées depuis le XVIe siècle afin de donner au mot un féminin (quelquefois assumé par femme philosophe, 1798); on dit aujourd'hui [= 1994] une philosophe’, volgens de Dictionnaire historique de la langue française (Alain Rey, Parijs, 1994). De Larousse du XIXe siècle geeft ook al ‘philosophe (substantif féminin)’, maar illustreert dat, zonder verder commentaar, met een citaat van Molière: ‘C'est une philosophe enfin; je n'en dis rien’. Deze uitspraak is afkomstig uit Les Femmes savantes (1672). Chrysale zegt dit tegen zijn vrouw over hun oudste dochter Armande. Deze had in de eerste scène van het stuk verklaard dat ze niet wilde trouwen, en haar zuster Henriette aangeraden: ‘Mariez-vous, ma soeur, à la philosophie,/ Qui nous monte au-dessus de tout le genre humain, / Et donne à la raison l'empire souverain’ (v. 44-46). In het hele stuk worden Armande en haar moeder opgevoerd als ridicule personages.
28
Wolff gebruikt ook ‘Philosophe’, toegepast op Christina Leonora de Neufville, in haar lofdicht op Anna van der Horst, in Eenzame nachtgedachten over den slaap en den dood. Hoorn, 1765, p. 71. Vieu-Kuik geeft geen uitsluitsel over de vraag of het op zijn Frans gespelde woord hier mannelijk of vrouwelijk bedoeld zal zijn; vgl. Vieu-Kuik: Het gebruik van Franse woorden (n. 24), p. 143-147.

29
Isabelle de Charrière/Belle de Zuylen: Oeuvres complètes. Ed. Jean-Daniel Candaux e.a..Amsterdam, dl. I p. 258 (brief van 15 augustus 1764 aan Constant d'Hermenches) en dl. VI p. 537 (brief van 24 juni 1803 aan Isabelle Morel-de Gélieu).
30
Het is vermeld als cat. nr. 952 van deze Catalogus eener uitmuntende verzameling [...] boeken [...] byeenverzameld door Mejuffrouwen Elizabeth Wolf [sic] geboren Bekker en Agatha Deken [..]; zie hierover Ria Dijkstra-van Bakelen: ‘De veilingcatalogus van maart 1789 op naam van Betje Wolff en Aagje Deken’: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 34-35 (1977), p. 126.
31
In het opdrachtgedicht aan hem, in Bespiegelingen over het Genoegen. Hoorn, 1763, blad 2vo. Betje Wolff heeft ook De Staat der Rechtheid aan Van der Mieden opgedragen. Mr. Adriaan van der Mieden, president van het Hof van Holland, overleed in 1764; in de Staat der Rechtheid publiceerde Wolff een gedicht te zijner nagedachtenis (p.141-146). Hij was de vader van Mr. G.G.G. van der Mieden, voor wiens vrouw Wolff in 1775 haar Beemster-Winter-Buitenleven schreef.
32
Boekzaal september 1760, p. 296-303.
33
Christina Leonora de Neufville (1713-1781, auteur van Bespiegelingen voorgesteld in dichtmaatige brieven (1762)), Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789, gevierd auteur van diverse tragedies en wier Nut der tegenspoeden in 1762 was verschenen) en Anna van der Horst (1735-1785, in 1764 had zij het epos De gevallen van Ruth gepubliceerd).
34
1647-1733; auteur van de vele malen herdrukte Avis d'une mère à sa fille (1703) en Avis d'une mère à son fils (1710).
35
1689-1762; beroemd door haar brieven uit Turkije, waarvan Wolff er één, via het Frans, zou vertalen en publiceren, in 1768 in De Gryzaard.
36
1710-1802; vooral bekend door de tragedie Les Amazones (1749) en de epen Le Paradis terrestre (1748) en La Colombiade (1756); haar verzameld werk was in 1759 in de Nederlandse pers besproken.
37
Nouveau magasin français februari 1751, p. 67.
38
Ibidem, april 1751, p. 153.
39
Correspondance littéraire februari 1767, dl. VII. Ed. Tourneux, p. 243; het gaat over de Lettres de Madame du Montier (1756).
40
Mercure de France november 1756, p. 74.
41
Année Littéraire 1760 dl. V, p. 55 en 56.
42
In een eerdere aflevering van ditzelfde tijdschrift wees ook C. Bake te 's Gravenhage er op dat Betje Wolff een idee voor een gedicht ontleend had aan ‘het geestige boek van E. Laboulaye, Paris en Amérique’; vgl. TNTL 35 (1916), p. 238.

Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

Suzan van Dijk

Tine van Raamsdonk-van de Woestijne

over Marie le Prince de Beaumont

over Betje Wolff