Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 97

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,99 MB)






Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 97

(1981)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde

Vorige Volgende
[p. 41]

F. de Tollenaere
Semantiek en etymologie
n.a.v. twee mystificaties in het WNT: Praam ‘priem’ en Pramen ‘doorboren, priemen’

(Es) steht...fest, dass unsere altenglischen Wörterbücher in nichts so unzuverlässig sind wie in ihren Bedeutungsangaben. Daraus folgt notwendig, dass man sich in semantischen Fragen grundsätzlich nicht auf sie stützen darf, sondern die Texte selbst heranziehen muss.
Hans Schabram

Op 15 januari 1969 hield Hans Schabram aan de Georg-August universiteit te Göttingen zijn inaugurele rede over ‘Etymologie und Kontextanalyse in der altenglischen Semantik’1. Hierin bestrijdt hij een richting, vertegenwoordigd door de germanist Jost Trier en, tot op zekere hoogte ook door de anglist Karl Schneider, van de universiteit te Münster, die bij de betekenisomschrijving van woorden in oude teksten etymologische overwegingen laten primeren.

Tot welke foute, niet in de context passende interpretaties zoiets leidt, heeft Schabram met pakkende Oudengelse voorbeelden toegelicht. Dat de interpretatie van teksten niet primair op etymologische overwegingen, maar op onbevooroordeelde contextanalyse moet berusten, is een stelling die zonder meer evident lijkt, maar die dat voor sommigen blijkbaar toch niet is.

De inaugurele rede van Schabram kwam mij onder ogen, toen ik in het WNT met een op grond van etymologische overwegingen geconstrueerde, mij direct verdacht voorkomende interpretatie ‘doorboren, priemen’ van pramen werd geconfronteerd.

In deel XII, 3881 (afl. 30, 1938) treft men onder A, I, A, 3) een interpretatie ‘doorboren, priemen’ aan. Oppervlakkig gezien schijnt deze veronderstelde betekenis bij het onder 3, a) ‘In het al-

[p. 42]

gemeen’ genoemde voorbeeld uit Hooft te passen. Ze past echter helemaal niet bij 3, b) ‘Een paard de sporen geven en het daardoor aanzetten’, immers een betekenis die aansluit bij 1) ‘drukken, knellen’, namelijk ‘een paard drukken, knellen, prangen, t.w. door het de sporen te geven’. Verg. in de aanhaling: ‘Hy praemd, en prangd het paerd, Krul, P.W. 1, 187’. ‘Een paard de sporen geven’ is immers iets totaal anders dan een paard doorboren of priemen.

Een betekenis ‘doorboren, priemen’ - N.B. een hapax - in het sub 3, a) vermelde voorbeeld: ‘Flux stelt hy zich schrap; rukt het rappier uit, ende biedt het punt zijnen vyandt. D'ander daarom zwicht niet, maar dringt in tot den verweerder, ende praamt hem zoo fellijk, dat hy zich niet zagh te redden, zonder hem doodtlijk te grieven, Hooft, Rampz. 34’, lijkt al op het eerste gezicht verdacht. Immers acht regels erboven staat onder de betekenis 2, b) een ander citaat uit Hooft, N.H. 653: ‘Vyftien of zestien ruiters...die hem zulx praamden, dat, naa wat teeghenweers, zommighen zyner Eedelluiden doodt bleeven’. Of pramen in deze laatste aanhaling met ‘aanvallen, overvallen, overweldigen’ goed omschreven is, valt te betwijfelen. Beter is m.i. ‘in het nauw brengen’, een betekenis die ook voortreffelijk lijkt te passen bij ‘praamt hem zoo fellijk’ uit Hooft, Rampz. 34.

Waar de onder 3) vermelde interpretatie ‘doorboren, priemen’ op berust, is duidelijk: op de etymologie of wat daarvoor moet doorgaan, namelijk op een in het WNT t.a.p. gelegd verband met Praam (I) in de bet. I, 4): ‘speer of lans’, en ook: ‘priem’2.

Bij het artikel Praam (I) ‘prangijzer, neusknijper, inzonderheid gebruikt om paarden in bedwang te houden’ ook ‘toestel tot sluiting van zekere soort van sluisdeuren’, verschenen in dezelfde hierboven genoemde aflevering, is, merkwaardig genoeg, en blijk-

[p. 43]

baar ook weer op grond van ‘etymologische’ overwegingen, t.w. de veronderstelde samenhang met pramen' ‘doorboren, priemen’, sub I, 4), een betekenis ‘speer of lans;...ook...priem’ ondergebracht. Toch lijkt een semantische samenhang tussen ‘prangijzer’ en ‘lans’ niet direct voor de hand te liggen.

De interpretatie ‘speer of lans’ berust o.m. op de volgende aanhaling uit Bilderdijk, Dichtw. 1, 60 (1856): ‘Ik zag de ruwe knotsen Van 't weeke brein bemorst. Ik zag de spitse pramen Gevlijmd door rug en borst’. Naar de heer E.F. Mulder van het WNT mij schreef, komt dezelfde tekst voor in de Mengelingen 2, 162 (Amsterdam, 1834). Het citaat stamt uit het gedicht ‘Ahacha. Guineesche Romance’, en is oorspronkelijk verschenen in 1788 in De Post van den Helicon II, 278. Daar luiden de verzen als volgt:

 
‘Ik zag de ruwe knotsen - ô!
 
Van 't weeke brein bemorst.
 
Ik zag de spitse pramen17
 
Gevlijmd door rug en borst.’

Op blz. 273 heeft Bilderdijk het tot stand komen van zijn gedicht als volgt toegelicht:

‘Heer Mercurius!
Gij schijnt een wonderbaarlijk Verzamelaar van zeldzaamheden te zijn, van allerlei aart en smaak....Misschien zult gij dit Guineesche Dichtstuk in zijn soort zoo heet niet vinden, als het voorige (t.w. de IJslandsche Romance) koud was, doch gelief te weten, dat ik geen Guineesch verstaande, de Zweedsche Vertaling heb nagevolgd welke men vindt in D. Muytens, Iter Africanum, eller Resa til Guinea, Förrättad Ao 1683, med manga märkvärdiga Manuscripter & c. u buiten twijfel bekend’3.

Het getal 17 bij pramen wordt verder niet toegelicht; er is geen voetnoot of zo iets te vinden. Waarom niet, licht Bilderdijk op blz. 274 als volgt toe:

‘N.B. De talletters hier en daar in het handschrift voorkomende zijn verwijzingen tot Aanteekeningen, het oorspronglijke taaleigen, de uitdrukkingen, de gewoonten, en plaatselijke toespeelingen van het

[p. 44]

Dichtstuk betreffende. Ik heb geen' lust een Historico-Geographico-Grammaticale Verhandeling hier bij te voegen, en bid U derhalve mij de noten te willen kwijtschelden’.

Een oorspronkelijke Guineesche romance in het Zweeds vertaald vergt wel enige goedgelovigheid van de lezer. Afgezien van manga i.p.v. många, lijkt de Zweedse titel Iter Africanum, eller Resa til Guinea enz. echt, maar een on-Zweedse naam, D. Muytens, wekt toch achterdocht en doet vermoeden dat Bilderdijk een loopje neemt met zijn lezers en dat zijn zgn. Zweedse bron een mystifikatie is4. Mijn vermoeden werd bevestigd door de Bilderdijk-specialist dr. J. Bosch te Amstelveen, die mij op 30 mei 1980 schreef dat het hier om een letterkundig grapje ging, zoals in het bericht aan de lezer van het tweede deel van de Nieuwe Mengelingen valt te lezen.

Op blz. xiv-xv van de Nieuwe Mengelingen (1806) is inderdaad de volgende passage te vinden:

‘De Lucretia en den Achilles in Scyros denk ik niet dat iemand of in de Fasti van Ovidius of by Statius zoeken zal. Wil men het echter, ik mag het lijden. De Yrwin en Vredebag is eenmaal ergens geplaatst geweest onder den naam van Vertaling uit het Yslandsch, even gelijk mijne Ahacha in mijne Eerste Mengelingen (by Allart), als Vertaling uit het Guineesch5. Letterkundige grapjens, waar meê men zich somwijlen vermaakt! Ik geef ze hier voor het geen zy in der daad is, dat is, als oorspronklijk’.

Dezelfde tekst werd opnieuw afgedrukt in de Dichtwerken XV (1859), blz. 114-115.

[p. 45]

In deze omstandigheden ligt het voor de hand dat Bilderdijk niet alleen een letterkundig grapje heeft uitgehaald, maar daarbij ook een van zijn vele taalkundige grollen heeft bedacht. Met het meervoud pramen bedoelt hij ongetwijfeld priemen, maar voor de Guinese couleur locale vervormt hij dit tot pramen met een verwijzingscijfer naar een aantekening ‘het oorspronglijke taaleigen...betreffende.’ Die aantekening maakt hij intussen niet, maar hij vraagt hem die ‘te willen kwijtschelden’.

Hieruit volgt dat de aan Bilderdijk ontleende etymologische steun praam ‘priem’ voor een in het WNT bij pramen 3) veronderstelde betekenis ‘doorboren, priemen’ wegvalt.

In deel XII,II, 3789 krijgt de Bilderdijkse mystificatie praam ‘priem’ echter het volgende dialectologische steuntje mee: ‘verg. Jongeneel, die voor praam ook de bet. “priem” opgeeft’. J. Jongeneel, Een Zuid-Limburgsch Taaleigen. Proeve van Vormenleer en Woordenboek der Dorpsspraak van Heerle (Heerlen, 1884), heeft inderdaad een lemma ‘Praam, vr. znw. priem, paardevlieg’. Uit het bovenstaande is het echter duidelijk dat er tussen het taalverzinsel van Bilderdijk en een Heerlens dialectwoord geen enkel verband kan bestaan.

De Heerlense paardevlieg heeft het WNT, om de zaak niet te compliceren, buiten beschouwing gelaten. Schuermans (1870), Algemeen Vlaamsch Idioticon (1865-1870) schrijft echter: ‘Praam, v., is in Limb. hetzelfde w. als bij Kil.: braeme, bremme, bremse, d.i. paardevlieg’.

Hoe is Heerlens praam ‘priem’ te verklaren? Een kenner van het Limburgs dialect, J. Goossens, schreef mij (6 mei 1980); ‘etymologische identiteit van Heerlens praam (vrijwel zeker met gerekte a) met nl. priem lijkt mij onmogelijk’. Op grond van Limburgs dialectologisch materiaal, met tweemaal priem en eenmaal preem voor praam ‘prangijzer, neusknijper om paarden in bedwang te houden’, leek het Goossens dat er een associatie van praam en priem heeft plaatsgehad. Men zou m.a.w. kunnen zeggen: als praam ‘prangijzer’ ook de vorm priem kan hebben, dan ook priem ‘dolk’ ook de vorm praam aannemen. Dergelijke associaties of contaminaties komen nu eenmaal voor. Zo staan er naast het woord treem ‘elk der

[p. 46]

beide armen van een kruiwagen en derg.’, de bijvormen triem en traam; de eerste kent een dialectische vervorming tot priem en de tweede tot praam (zie WNT XVII, 2290 (1958)), onder de bet. 6)! Zulke alle regelmaat doorbrekende ontwikkelingen zijn bij dialectwoorden niet ongewoon. A. Weijnen, Verklaren van dialectverschijnselen (1980), blz. 7 noemt van kennef een bijvorm kelf, naast perkel ook pelder, naast triekel ook krikel en naast unster zelfs luister6.

Het is m.a.w. zonder meer duidelijk dat een etymologisch duister Heerlens praam ‘priem’ evenmin een etymologische steun kan bieden aan een bij Hooft verondersteld pramen ‘doorboren, priemen’. Trouwens wie zal voor de verklaring van teksten van Hooft zijn toevlucht zoeken in het Zuidlimburgse dialect van Heerlen?

Als de bewerker van het artikel pramen, ww., geen etymologisch verband had gelegd met een Bilderdijkse taalgrol noch met een geïsoleerd en duister Limburgs praam, dan was de spookbetekenis ‘doorboren, priemen’ het WNT misschien bespaard gebleven.

Immers leest men de aanhaling van Hooft uit de Rampzaaligheden...van den Huize Medicis (ed. 1671) in zijn context, dan is het zonder meer evident dat pramen daar betekent ‘in het nauw brengen’. Hier volgt het citaat in een vorm die elke twijfel uitsluit: ‘Flux stelt hy (Zanobio) zich schrap; rukt het rappier uit, ende biedt het punt zijnen vyandt. D'ander daarom zwicht niet, maar dringt in tót den verweerder, ende praamt hem zóó fellijk, dat hy (Zanobio) zich niet zagh te redden, zonder hem (de aanvaller) dóódtlijk te grieven’. Men vergelijke de tekst in de marge: ‘(de vorstin) wordt bemint van eenen Zanobio, die hier over by nacht besprongen, zijnen vyant afmaakt, en op Elba gebannen wordt’. Volgens de interpretatie in het WNT echter zou Zanobio ‘doorboord, doorpriemd’ zijn!

Het bedenkelijke is niet de vergissing bij de interpretatie van een plaats uit Hooft, Rampz. Onze woordenboeken staan vol verkeerde interpretaties; wie zich daarover mocht verbazen, weet niet hoeveel valkuilen links en rechts de lexicograaf wachten. Het bedenkelijke

[p. 47]

is wèl de methodologische fout die aan de verkeerde interpretatie ten grondslag ligt, t.w. het concluderen tot een bepaalde semantische interpretatie op grond van door de bewerker gelegde etymologische verbanden, waar toch alleen de context primair en doorslaggevend dient te zijn. Dat de etymologische verbanden in het geval van pramen waardeloos en er met de haren bijgesleept zijn, is alleen maar een verzwarende omstandigheid.

In aansluiting bij de titel die boven dit opstel staat, zal onze conclusie, tevens die van Hans Schabram, duidelijk zijn. De etymologie, mits ze met de nodige voorzichtigheid wordt toepast, kan soms waardevolle vingerwijzingen aan de hand doen over de betekenis van een woord in oude teksten; bij semantisch onderzoek kan ze in elk geval slechts een secundaire, ondergeschikte rol spelen. En wil men de etymologie gebruiken bij semantische verklaringen, dan lijkt het een elementaire eis dat het etymologische materiaal waarop men zich steunt, betrouwbaar zij. Dat aan deze eis bij de interpretatie van de plaats van pramen bij Hooft, Rampzaaligheden 34 niet werd voldaan, meen ik voldoende duidelijk te hebben aangetoond.

 

mei 1980

 

Adres van de auteur:

Beatrixlaan 7

2361 SB Warmond