Zelfs al liggen de rederijkers niet aan de basis van de stedelijke moraal, zij hebben hem in elk geval wel mee gecommuniceerd. De kamers en hun leden hadden een belangrijke sociaal-culturele positie in het intellectuele en publieke domein. Het waren traditionele organisaties, maar ze droegen wel bij aan de verspreiding van nieuwe culturele vormen, principes en ideeën. Als onderdeel van de culturele infrastructuur beheerden ze lange tijd het communicatiemedium bij uitstek in een ‘theatermaatschappij’.
De rederijkers uit de gouden eeuw speelden een belangrijke rol in de intellectuele debatten uit hun tijd en zorgden voor de verspreiding van nieuwe, zelfs wetenschappelijke ideeën. Het rederijkersmilieu vormde een belangrijke basis voor intellectuele netwerken die heel uitgebreid konden zijn, zoals die rond Karel van Mander in Haarlem en Johan Radermacher in Middelburg.
De rederijkers discussieerden in de kamers en op wedstrijden niet alleen over literatuur, maar ook over de vooruitgang van de wetenschap en over de actualiteit. Door hun opiniërende activiteiten concurreerden ze met gevestigde publieke, intellectuele en religieuze leiders in de samenleving: onderwijzers, geleerden, pastoors en predikanten, maar ook met het gevestigde massavermaak en met de politieke overheden. De rederijkers kregen daardoor van verschillende zijden te maken met censuur.
In het begin van de zeventiende eeuw ontspon zich in heel wat rederijkerskamers in het Noorden een zware discussie tussen ‘elitairen’ en ‘democraten’ over hun toekomst. De beruchte afscheiding van Hooft, Coster en Bredero speelde zich niet alleen af op het literaire vlak, zij verschilden ook over andere thema's van mening met hun Amsterdamse kamerbroeders. Crises waren inherent aan de rederijkerskamer door de debatcultuur en het engagement en daardoor beschouwt Van Dixhoorn de strijd om het leiderschap in het begin van de zeventiende eeuw als een teken van vitaliteit en niet van ondergang, zoals de literatuurgeschiedenis het voorstelt.
De teloorgang van de rederijkerskamers in de zeventiende eeuw is dan ook niet zozeer te wijten aan de literaire vernieuwingen en de opkomst van de renaissanceliteratuur. In de loop van die eeuw kregen de rederijkers meer en meer concurrentie door de nieuwe ontwikkelingen in kunsten, onderwijs en media, waardoor men op een andere manier in de openbaarheid kon treden dan tijdens de theatermaatschappij, waarin toneel bijna het exclusieve communicatiemiddel was. Mede door de tegenwerking van kerkelijke zijde verdween het rederijkerstoneel stilaan van de straat naar de besloten ruimte, wat leidde tot professionalisering. Hierdoor moest het toneel ook zijn functie als mediasysteem afstaan aan de drukpers, een medium dat de rederijkers zelf ook meer en meer gingen gebruiken.
De talrijke nieuwe stellingen van Van Bruaene en Van Dixhoorn dagen de literatuurhistorici uit om het oeuvre van de rederijkers opnieuw tegen het licht te houden. De auteurs bieden daartoe alvast het materiaal dat ze voor hun onderzoek hebben gebruikt, via het internet aan op www.lustigegeesten.nl en op www.dbnl.nl.
Anne-Laure van Bruaene, Om beters wille - Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650), Amsterdam University Press, Amsterdam, 2008, 376 pp., ISBN 978 90 5356 561 2. Prijs: €34,50.
Arjan van Dixhoorn, Lustige geesten. Rederijkers in de Noordelijke Nederlanden (1480-1650), Amsterdam University Press, Amsterdam, 2009, 441 pp., ISBN 978 90 8964 104 5. Prijs: €39,50.