Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1993-1994
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine[p. 74] | |||||||||||||||||||||||||
[Abrahams offerhande]+Item. Hier begint een spreeckende prologe van een spel van sinnen van Abrahams offerhande.+
Lust om weten
Wel, wadt mach nu toch hier al sijn te doen,1
dattet volck hier dus overal vergaert is?2
Tis immers den tijt ende tsaijsoen3
om buijten te wandelen in het groen,4
5
daer elck vogelken lieffelijck gepaert is.5
Dit dunckt mijn dat recht tegen den vaert is,6
recht oftmer om niet sou tappen bier oft wijn7
ende ofter oock gecomen waer een vreemt medecijn,8
die alle menschen fijn sou conen genesen.9
10
Dit moet immers wadt wonders wesen,10
ick en can van desen die saeck niet verstaen.11
Ick hebben op mijnen booch oock wel twee pesen12
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 75] | |||||||||||||||||||||||||
dat dit is wadt anders, ick seght u plaen.13
Dus sonder beraen wil ick hier sitten off staen14
15
en verwachten tbescheijt, al sou ick eeten niet.15
Want ick met mijnen naem Lust om weten hiet.
Pausa
Goet onderwijs
Ick dancke den Heer der heerschaeren17
dattet dusverde alrede gecomen is18
dat ick het volck hier sie vergaeren.19
20
Ick dancke den Heere der heerschaeren,
want men sal hier een schoon exempel verclaeren21
van een sterck gelooff, twelck uuijt den Bijbel genomen is.22
Ick dancke den Heer der heerschaeren
dattet dusverd alrede gecomen is.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 76] | |||||||||||||||||||||||||
Goet onderwijs
Ick ben geheten Goet onderwijs.32
Verstaet wel dit advijs, mijn goede vrient:33
ick sal u al die saecken maecken bekint;34
35
mijn wel versint, so mach tverstant in u rijsen.35
Men sal hier die historij spelen, niet om volprijsen,36
van Abrahams offerhande, ick moetet u uuijtmeten.37
Dan seght mijn: waerom waerdij hier geseten?
Lust om weten
+Maer, goede heer, mijn naem is Lust om weten,
40
en ick verwondere mij boven maeten
dat ick tvolck sach comen van allen straeten
loopen so verwaeten, als soumer gelt deelen.42
En op desen tijt het volck met halven en heelen43
gemeenlijck plach te drincken nae doude seden.44
45
En nu hier te comen, dat docht mijn cleijn reden.45
Dat is doorsaeck dat ick hier geseten was.46
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 77] | |||||||||||||||||||||||||
Goet onderwijs
Wel, Lust om weten, ick sal u op dit pas47
altsaemen seggen watmen hier speelwijs sal verthonen.48
Goet onderwijs
Wel, hebt dan een weijnich patientije,
want alle de intentie sal ick u ontfouwen,52
hoe dat ons voorvaders hebben gehadt goet betrouwen53-54
dat Ghodt sou houwen dat Hij Adam hadt belooft.54
55
Want Hij seijden: ‘Tsaet der vrouwen sal u vertreden thooft’,55
daer wij int boeck Genisis van vinden tbescheijt,56
Adam van sijn kintse onnoselheijt,58
die Godt int eerste hem hadde bereijt,59
60
dies Adam met leijt uuijt het paradijs most gaen.60
-waerom hij oock sonder waen moet sijn gepresenwant62
hij gelooffden dat sulckx sou wesen.63
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 78] | |||||||||||||||||||||||||
Lust om weten
Ja, vrient, die beloften hebben ons genesen64
65
vant eeuwich verderff, dat seg ick u claer.65
Sal dat hier verhaelt werden int openbaer,66
te weten int lang, totdat Christus was geboren?67
Goet onderwijs
Neen, maer, mijn goede vrient uuijtvercoren,
men sal de historije van Abraham spelen,69
70
eerst hoe Sara Agar de verdrijven70
met Ismael, des Agar in druck most blijven.71
Laet dese motijven u niet vervelen,72
want voor u wil ick tminste niet heelen,73
maer den sin mededelen, soalst behoort.74
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 79] | |||||||||||||||||||||||||
int lant des gesichts, waerdoor doen druck rees81
in Abrahams herte.
Goet onderwijs
85
Neen. Temtatije des gelooffs deed hem verflouwen schier,85
en Twijffel der beloften quam hem oock bestrijen.
Dies hij in sorge was, want dese partijen87
aen alle sijen hem niet ongequelt en lieten,
omdat hem topofferen soude verdrieten.89
90
Want twas haer leet dat hij soude genieten90
de eeuwige vreucht daer Sathanas uuijtgevallen was,
en meenden hem so te betaelen ras,92
dat hij op dat pas tot wangelooff soude comen snel.93
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 80] | |||||||||||||||||||||||||
Dan Abraham ginck sijn werck besueren98
en stelde sonder trueren al sijn betrouwen op Godt.
Lust om weten
100
Seght, Goet onderwijs, hoe was het slodt100
en hoe verginget toch alle saecken?101
Goet onderwijs
Maer, Abraham ging gereetschap maecken102
van hout en dat tot den offer behoeffde.103
Dies Sara leeffde als de bedroeffde104
105
dat haer kint uuijt den lande soud reijsen,105
en Abraham most hem voor haer noch veijsen,106
want sijn gepeijnsen gaff hij haer niet te kennen.107
Lust om weten
Wel, waerom dat?108
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 81] | |||||||||||||||||||||||||
Lust om weten
Waer bleeff Temtacij des gelooffs vol blaemen,114
115
en Twijffel der beloften, die lelijcke beest?115
Goet onderwijs
want daer is comende Goods crachtige geest,117
daer moet ongelooff en twijffel minst en meest118
terstont wechvlieden door dat betrouwen crachtich,
120
want Godt is alle dingen machtich.120
Die dan Godt met hem heeft, niemant can hem hinderen,121
want van steenen can Hij maecken Abrahams kinderen,122
so ons Christus heeft verclaert.123
Daerom heeft Abraham sijn soon niet gespaert,
125
maer willich den Heer opgegeven.125
Dan Godt heeft hem behouden int leven,
bevrijt van sneven door Abrahams betrouwen groot.127
Want Godt begeeft sijn vrienden niet in den noot.128
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 82] | |||||||||||||||||||||||||
Goet onderwijs
Wel, Lust om weten, om druckx versoeten131
laet ons eerst groeten al diet waerdich sijn.132
Lust om weten
Wel, ick ben tevreden met blijden schijn.133
Begint op dit termijn, ghij benttertoe gewent.134
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 83] | |||||||||||||||||||||||||
[p. 84] | |||||||||||||||||||||||||
Lust om weten
En alle lieffhebbers en vreemden int generael149
150
groeten wij altsaemen, want Trou moet blijcken.150
Goet onderwijs
Vrienden altsaemen, wilt ons spel ankijcken
met sin en met verstant en met silentie.152
Lust om weten
+Al sijnder eenighe fauten, hebt doch patientije,
want uuijt goeder intentie wort dit gedaen.154
Goet onderwijs
155
Elck mach oock sijn buijdel wel gaedeslaen,155
datter geen vreemde hant in wordt gesteecken.156
Lust om weten
Al siedij aen ons oock eenighe gebreecken,157
denckt datment niet al en can versinnen.
Dus hoort en swijcht; sijet, wij gaen terstont beginnen.
In foli 64 aen dander sij volcht onderaen after het. spel de conclusie+ Fijnis van de prologe; is lang 162 regelen | |||||||||||||||||||||||||
[p. 85] | |||||||||||||||||||||||||
Hier begint het spel van Abrahams offerhande. De personages sijn dese:
Temtatie des geloofs eerst uuijt
160
Waer sijdij, joncker?160
Twijffel der beloften
Alhier, jonckvrouwe!
Temtatie des geloofs
Hoe staet den proncker, steeckt handt uijt den mouwe!164
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 86] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
165
Wadt vreemder beschouwe! Wie pruijlter noch?165
Temtatie des geloofs
Ach, waer sijdij, joncker?
Twijffel der beloften
Alhier, jonckvrouwe!
Segt mij, bij trouwe, wadt schuijlter doch?
Temtatie des geloofs
Tes al bedroch, noijt sulcken maere169
170
dan ick hebbe gehoort binnen desen jaere!170
Van meerder wonder was noijt gesprooken.171
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 87] | |||||||||||||||||||||||||
en eer geloven dattet gelt sou regenen,
dan sulckx gebueren sou; dus hoorter nae.179
Twijffel der beloften
180
Maer ist oock waerachtich?180
Twijffel der beloften
Nochtans sijdij ongeluckich int waerseggen:182
ick naem van u leugen liever een mijt183
dan van de waerheijt een pont!184
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 88] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Ist u wel indachtich
hoe Godt belooft heeft Abrahams zaet191-192
te vermenichvuldigen?192
Twijffel der beloften
Trouwen, jaet,
naer de sterren des hemels wijt en breet sijn.193
Maer het dunckt mij al te vreemden bescheet sijn.194
195
Dies ick, Twijffel der beloften, als de coenne195
bij hem verkeer, avont en noenne.196
Want Abraham is out en traech van jaeren.197
Sara en dient oock geen kint te baeren.198
Dus blijft de belofte als stoff verstoven.199
Temtatie des gelooft
Ghij ende ick en sijnder niet meer gehoort.201
Twijffel der beloften
En hoe dat?202
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 89] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Wel, hoe dus?
Temtatie des geloofs
Hem is een soon geboren
205
door sijn gelove, dat voor Godt sterck was.
Twijffel der beloften
Wist ickx niet, dat al clappeijen werck was!206
Loopt, maeckt een ander wijs dees viesevaesen.207
Temtatie des geloofs
Tes, seg ick, waerachtich.208
Twijffel der beloften
Eij, tis een blaesen!
Niet eer moet schip ter see bederven,209
210
want sij gaen beijde op haer sterven.210
Wat sou haer die suffe daerme moeijen?211
Temtatie des geloofs
Tes nochtans also!212
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 90] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Ick seg u: sijn gelove heeft ons bedrogen.214
215
Daer is een zone, hoe dat ghijer om steent.215
Gelovet off ghij wilt.216
Twijffel der beloften
Jae ja, ick weet wadt ghij meent:
de zone die hij heeft vercregen217-218
van Agar, sijn dienstmaecht!218
Temtatie des geloofs
Neen, hij is, seg ick, anders bedegen.
Ick mene bij Sara, hoewel het u verwondert.
Twijffel der beloften
220
Weij, die is tnegentich jaer out en hij hondert!220
Temtatie des geloofs
Tis nochtans, seg ick u, also geschiet.
Twijffel der beloften
Tmach wel, maet, maer nochtans gelooff ickx niet:222
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 91] | |||||||||||||||||||||||||
al swoerdijt ten heijligen, tis tegen natuer.223
Temtatie des geloofs
En nochtans ist waer.224
Temtatie des geloofs
Ist niet waer, ick geve u mijn hals,226
ick soudet bethonen met hondert lien!227
Twijffel der beloften
Ghij blijfter bij, al haddijt gesien!228
Nochtans, in dien heb ick cleijn gelove,229
230
want Abraham is versuft en dove230
en Sara en weet niet off sij voor oft after leeft.231
Dus rust u hooft als een die te sachter leeft;232
lieff minneken, vertreckt, ghij coempt te spade,
tis al gegeven.234
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 92] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Neen ick, off ghij most mij anders bethonen.
Temtatie des geloofs
Ghaen wij dan ontrent daer sij wonen;
ghij sult die waerheijt wel sijn verstaende.237
Holla, Abraham compt hier selver gaende.
Swijcht en hoort, ghij sult den zin mercken.239
Abraham leijt op sijn knien.
240
Loff, wonderlijcke Godt in al u wercken!240
U belofte verheucht mijn boven maeten,241
uwe genade doet mijn ouderdom verstercken!242
Loff, wonderlijcke Godt in al u wercken!
245
die op U betrouwen en suldij niet verlaeten.
Loff, wonderlijcke Godt in alle u wercken!
U belofte verheucht mijn boven maeten.
Temtatie des geloofs
Wel, wadt dunckt u van dien?248
Twijffel der beloften
Wij worden verwaten.
Dat hoor ick alree wel aen sijn couten.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 93] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
250
Den hutspot is beseijckt,250
Twijffel der beloften
en den pap versouten.
Noijt was ick tot meerder gramschap verweckt.
Godt schense beije.252
Temtatie des geloofs
Eij, hout u bedeckt:
ghij sult nu hooren dat ick u heb voorseijt.
Abraham
Loff, Heer der heerschaeren, wiens majesteijt254
255
an Sara, mijn huijsvrou, nu is bewesen.255
Gebenendijt sij uwen naem inder eeuwicheijt!256
Loff, Heer der heerschaeren, wiens majesteijt
al tlant sal worden verbreijt.258
Van meerder genade en was noijt gelesen!259
260
Loff, Heer der heerschaeren, wiens majesteijt
+an Sara, mijn huijsvrou, nu is bewesen
in IJsack, mijn lieve soon gepresen.
Temtatie des geloofs
Hoordij dat wel, compere?263
Twijffel der beloften
Jae ick, tegen mijnen danck!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 94] | |||||||||||||||||||||||||
[p. 95] | |||||||||||||||||||||||||
het gelove wilt bewaeren en bevrijen.277
Versterckt mijn soon, Heer, door uwe gratije,
opdat U sijn mont mach gebenedijen
280
van nu an tot eeuwigen tijen.
Twijffel der beloften
Leert hem eerst pap eeten!
Temtatie des geloofs
Ende dan strijen!
Help, wadt heeft hij al voor met sijnen kinde?
Twijffel der beloften
Wadt sal hij daeraff maecken int inde?283
Een coopman, peijns ick, soo mach hij tseewaert vaeren.284
Temtatie des geloofs
285
Ick wed dat hij niet sal sien de baeren:
hij is veel te swack en te teer van leden.
Ick hoor, twou sterven doent worde besneden.287
Dus weest tevreden op dit termijn.288
Twijffel der beloften
Ick had wel moet, mocht ghij die minnemoer sijn:289
290
ten sou geen jaer sijn luijeren beschijten.290
Temtatie des geloofs
Ick liet hem liever te bersten crijten!
Nu, op sulck verwijten can ick niet passen.292
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 96] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
noch mogen blijven? Seght mijn daer tbedien off.294
Temtatie des geloofs
295
Wel, waerom vraechdijt mijn?295
Twijffel der beloften
O, wachharmen, wadt segdij?
Twijffel der beloften
En haer soon Ismael oock?301
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 97] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Maer, nichte, so sullen wij slachten oock303
de affgesette santen door dit bestieren.304
Temtatie des geloofs
305
Sorght niet, compeere, tsal noch wel tieren:305
ick, Temptaci des geloofs, ben vol practijcken.306
Twijffel der beloften
En ick, Twijffel der beloften, ben loos van manieren.307
Temtatie des geloofs
Sorght niet, compere, tsal noch wel tieren.
Twijffel der beloften
En ick sal noch een anslach versieren309
310
om Abraham vant gelove te doen wijcken.
Temtatie des geloofs
Sorght niet, compere, tsal noch wel tieren:
ick, Temptacij des gelooffs, ben vol practijcken.
In quaetheijt vont ghij noijt mijns ghelijcken.313
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 98] | |||||||||||||||||||||||||
Agar alleen uuijt
315
Ick, arme dienstmaecht, en weet wadt bedrijven nu.
Och, waer sal ick met mijn kinde blijven nu?
Want Sara, mijn vrouwe, -noijt meerder abuijsheeft317
nu in haer ouderdom -ick werde confuijseen318
soone gebaert, soot is gebleecken.
320
O, Ismael, mijn kint, nu worden wij versteecken:320
ons aenschijn verweckt Sara tot thoren,321
want IJsack is nu de liefste geboren.322
Abraham
Wadt beliefft u, vriendinne?
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 99] | |||||||||||||||||||||||||
Abraham
O, mijn wijff getrouwe,
ben ick niet de vader, en tmoet mijn kint blijven.
Sou ick dat so onnosel verdrijven328
twelck ick als mijn eijgen heb uuijtvercooren?
Abraham
Tis wel waer, maer Ismael is noch cleen,
jonck van jaeren, niet voordachtich noch,333
en oock sijnen cost niet machtich noch.334
335
Sal ick hem dan alree verjaegen
die nergens en heeft vrienden noch maegen?
Door sulck gewaegen beswaerdij mijn harte.337
Sara
Ick willse quijt sijn!338
Abraham
Noijt meerder smarte!
Och, wijff, hebt doch een weijnich patientie.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 100] | |||||||||||||||||||||||||
Sara
340
Ick machse niet langer in mijn presentie
sien gaen, want ten staet mijn niet te doghen.341
Dus hoe eer hoe liever doetse uuijt mijn ogen,
want Isack sal besitten al sijns vaders erven343
met sijnen geslachten.344
Abraham
Och, so moet ick verwerven
345
een tijtlijck sterven! Hoe sou ick onrvlien?345
Sal ick mijn eijgen kint thuijs verbien?346
Noijt en was gesien oijt boser daet.347
En doe ickt niet, so come ick met Sara inden haet;348
en doe ickt, elck sal mijn misprijsen;
350
en laet ickt, so besorch ick twist te rijsen350
tusschen mij en mijn wijff Sara. Wadt sal ick beginnen?
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 101] | |||||||||||||||||||||||||
Abraham
360
O Heere, u woort moet sijn volbracht,360
na uwen wille salt gebeuren.
Den geest is bereijt, al moetet vleijs treuren,362
wiens berueren moet wederstaen sijn.363
Och, dit scheijen sal een druckich vermaen sijn.364
Pausa
Abraham wederom uuijt
365
Ick gae overpeijnsen in wadt manieren
dat ick eenigen raet sal moogen versieren366
om eerlijck te scheijen van Agar, mijn dienstmaecht,367
en mijn soon Ismael; dies tharte vertsaecht.368
Want bottelijck uuijt te stooten wordt mijn schande.369
370
Waer sal ickse senden, de simpel van verstande,370
te waeter off te lande, die niewarts bekent sijn?371
Om verre te dolen sij niet gewent sijn,
maer de Heere, hoop ick, sal in haer wege sijn.373
Agar, ingaende voor Abraham
Goeden dach, heere.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 102] | |||||||||||||||||||||||||
Abraham
Agar, hoe soudij genegen sijn
375
om u uuijt den oogen van Sara te veijsen375
ende met Ismael uuijt den lande te reijsen,
twelck mij van Godt so is bevolen?
Agar
Och Abraham, waer soud ick gaen dolen
met uwen kinde? Wie sal ons susteneren?379
380
Wie sal ons begeren? Wie sal ons logeren,380
wij, arme dieren, schamel van staete,381
eijlacien, niewarts willecoom!382
Abraham
Godt sal tuwer bate
vroech en laete u onderstant wesen,383
u leijtsman, en van alle druck genesen,
385
want sijn goetheijt gepresen voor die Hem vresen385
alle dinck vermach.386
Agar
Och, moet ick dan scheijden? O wij, o wach!
Noijt droever dach oijt mensche sach!
Dies maeck ick geclach met harten droeve.388
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 103] | |||||||||||||||||||||||||
Agar
+Nu, in Goods namen!
Wilt den tijt so raemen, so gaen wij tsaemen.392
Godt behoede ons voor blamen, mijn crancke gesinde,393
+o mijn beminde.
Abraham
Doet het best metten kinde
395
in aller goedertierenheijt ende niet strange,395
maer hout het altijt onder uwen bedwange.396
Want alst rijsken groen is, werdt het licht gebogen,397
twelck den ouden boom niet en wil gedogen.398
Tot alder onderdanicheijt wilt hem leeren
400
van sijn jonckheijt onder tjock des Heeren.400
Laet hem niet verkeeren, buijten noch binnen,
dan bij den genen die Godt vresen en minnen,402
om sijnen schepper te kinnen sonder fallatie403
tot elcker spatie.404
Agar
Godt gonne ons gratije.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 104] | |||||||||||||||||||||||||
405
Al ben ick een dienstmaecht cleijn van machte,405
ick soude noode hooren eenigen clachte
van mijnen soon dat hem mocht deeren.
Abraham
Ende ghij, mijn soone, wilt u doch keeren408
in de vreese ons Gods, uwen behoeder,409
410
en hebt in eeren altijt u moeder.410
Verleent u Godt veele, verheft u niet hoogen.411
Op den armen hebt altijt u oge.412
Godt sal u gebenendijen, tis blijckelijck.413
Deelt na uwen staet altoos rijckelijck.414
415
Hebdij weijnich, deelt nae u vermogen.
In tijtlijcke substantie wilt u niet verhogen.416
Hebt Godt voor oghen, diet al verleent.417
Wordij van de werrelt benijt off vercleent,418
blijft verduldich: niemant mach u crencken.419
420
Mijn sone, wilt mijn reden gedencken.420
+Adieu, mijn kindt, adieu, Agar getrouwe!
Agar
Adieu, mijn heere!
Ismael
Adieu, mijn vader!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 105] | |||||||||||||||||||||||||
[p. 106] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
O, compere, hebdij dat lessgen wel hooren lesen?433
Sulck wesen luijt qualijck in Agars ooren.434
435
Wat gaetse nu maecken?435
Temtatie des geloofs
Dus vaeren de meijsgens die so lichtelijck huijcken,437
en schoone woorden so licht geloven.
Twijffel der beloften
En sij laten haer van sulcken ouden suffaert verdoven,439
440
sij en vresen schaempt noch verwijten.440
Temtatie des geloofs
En dan waert van nooden441
Twijffel der beloften
dese packschijten,
datse selve gedient worden vroech ende laet.
Temtatie des geloofs
Bijloo, Sara hadde dien bal niet quaet:443
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 107] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Tis verre tschoonste dat viercant te wijsen,447
bijsonder als sij conterfeijten de vrouwe.448
Want Abram mocht wederom gaen opt ouwe449
450
en Sara soude dick thaere dan missen,
- want sulcks doet die vrientschap splissen451
dick sonder gissen -, niet wetende hoe.452
Twijffel der beloften
O wacharmen, tkint compt qualijck toe,453
twelck nu moet veel verdriets verwerven,
Temtatie des geloofs
elendich bederven in swaer verdriet.456
Twijffel der beloften
Abrahams cuecken sal hun volgen niet.
Tvlesschen waeters en tbroot sal haest verteert sijn.458
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 108] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Hoe salt hem vaeren?459
Twijffel der beloften
Als sij op eenen vreemden heert sijn,
460
alomme ontweert sijn, dan salmer claegen.460
Temtatie des geloofs
Dan salmer jancken461
Temtatie des geloofs
troosteloos, sonder vrienden,463
Temtatie des geloofs
465
Hier sliep sij gerust,465
Twijffel der beloften
en leeffden sonder sorgen.
Maer ick ducht, tsal nu anders int bedorven torden.466
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 109] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Die saffte dagen sullen haer noch uuijtgecorven worden.467
Maer lijtse wadt armoede, tsal profijt sijn.468
Twijffel der beloften
Jae ja, de weeldighe dagen moeten gecastijt sijn:469
470
naet soet volcht tsuere, tis nu gebleecken.
Temtatie des geloofs
Sij souden anders van armoede niet weeten te spreecken.471
Nu salsij van gemack eerst weten.472
Twijffel der beloften
Dat hoerenkint heeft oock sijn cooren groen gegeten473
en twittebroot vuere als desulcke plegen.474
Temtatie des geloofs
475
Och, hoe wasse bedroeft,475
Twijffel der beloften
hoe wasse versleghen,
doense van Abraham moste scheijen!
Temtatie des geloofs
Haer schoonheijt, spreecken, haer traenen, haar schreijen en mocht niet baten.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 110] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Tverdroot Abraham wel.
Temtatie des geloofs
Maer ten ginck hem niet ter haerten.478
Twijffel der beloften
Och, hoe soumen jancken, worde hij verroekeloost:481
Goods belofte waer niet weert een jacke.482
Temtatie des geloofs
Daer gaeve ick noch meer om dan een placke:483
dan mocht Temptatije des gelooffs singen,
Twijffel der beloften
485
en Twijffel der beloften oock vrolijck springen.
Door sulcks gehingen mochten wij verheven worden!486
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 111] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Sorcht niet: daer sal noch wadt bedreven worden,487
want tkint sal noch crijgen eenighen stoot488
- al lachende worden die kinders niet groot -:489
490
sijn kiesen, sijn tanden en andere manieren.490
En comet ant cautgen, wij sullent voortstieren.491
Godt spreeckt
Want Ick nu Abraham, mijn dienaer gepresen,492
door IJsack hebbe belofte bewesen493
- want die nu in Mijn betrouwen, die sal Ickt niet laeten -,494
495
sijn blijtschap, weet Ick, is boven maeten.
Dus wil Ick nochtans sijn gelooff beproeven
ende hem in sijn eenigen soon bedroeven,497
bevelende hem met woorden crachtich beseven498
dat hij IJsack moet tot een brantoffer geven.
500
Hierdoor sal sijn stantvasticheijt blijcken,
want die gelovige sal nimmermeer wijcken.
Waer sijdij, Abraham?502
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 112] | |||||||||||||||||||||||||
Godt
Gaet en spoet u seere
int lant van Moria. Neempt uwen Isack vercoren,504
505
die u van Sara is geboren;
offert hem Mij tot een brandoffer aldaer
op eenen berch dien Ick u sal wijsen claer.
Mijn woort wilt sonder meer terstont volbringen.
Abraham, op sijn knien
Och, van weenen can ick mij niet bedwinghen!509
510
O swaere mandaet, o lastich gebien!510
O wonderlijcke Godt, o wonderlijck gehingen,511
sal dit volstringen van mij geschien?512
O ogen, hoe suldij dit mogen aensien?
O herte, hoe suldijer u toe begeven?514
515
O doloreuse mensche, waer sal ick vlien?
Moet ick mijn kint selver nemen tleven?
Van meerder wonder was noijt geschreven!517
Ick stel mijn wil in des Heeren wil verheven,519
520
maer therte dat is vol druckx en d'ogen vol tranen!
Hoe sal ick mijn verstouten mogen tot deser daet521
en so onnoselijck van mijn soon weder scheijen,522
selffs destrueerende mijn eijgen saet,523
en dat, eijlaes, tot een brantoffer bereijen,524
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 113] | |||||||||||||||||||||||||
525
twelck vermenichvuldigen soude alle contreijen525
- so de Heere heeft gesproocken waerachtich -
en sijn saet als tsant des meers verbreijen.527
O Heere, weest u belofte gedachtich.
Ick weet: Ghij sijt duijsent mael meer machtich.
530
Al moet ick mijn saet nu selve uuijtplanen,530
ick betrouwe mijn noch op u woorden crachtich;531
maer tharte is vol druckx en d'ogen vol tranen!
Ist wonderlijck, wordt het harte bedroeft?533
Ist wonder, al moet ick mijn ogen vagen?534
535
Wat vader heeft oijt sulcken wee geproeft535
als ick nu sal, o druckich gewagen?536
Den geest is bereijt, maer rvleijs heeft mishagen!537
O vaderlijcke harte, wadt moet ghij lijen!
Maer wadt ist van noden dit deerlijck claegen!
540
Ick moet mij in Gods wille verblijen
die doch geschien moet tot allen tijen541-542
in hemel, in aerde ende in alle banen,542
al ist dat reden en natuer te samen strijen:543
tharte is vol druckx en d'ogen vol tranen.
Prince
545
O princelijcke Godt, die mijn hebt verleent545
desen soon, - dies danck ick U menichvuldich -
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 114] | |||||||||||||||||||||||||
al ist dat harte bedroeft is en d'oge weent,547
ick sal hem vrijmoedich, so ick ben schuldich,548
weder offeren met harten geduldich,549
550
hoewel mijn natuer schijnt te rebelleren.
Want goetwillich, bereijt en tuwaerts gehuldich551
moeten wij altijt sijn, o Heer der Heeren.
Uwen heijlighen naem moeten wij altijt eeren,
en u bevel obedieren sonder wanen.554
555
Dus wil ick mijn voegen na u begeeren,
al blijft mijn hart vol druckx en d'ogen vol tranen!
Pausa
Twijffel der beloften
Hach, hach, hach, haij! Nu roer ick mijn granen,557
nu moet ick lachen dat ick splijt!558
Ick en weet van blijtschap wadt beginnen!
Temtatie des geloofs
560
+En ick van blijtschap mijn ogen niet uuijtcrijt!
Twijffel der beloften
Ha, ha, nu lach ick dat ick splijt!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 115] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Hach, hach, nu lach ick dat ick splijt!
565
Ick en weet van blijtschap wadt beginnen.
Temtatie des geloofs
En mijn rouwe gaet niet ten diepsten binnen,
want in smenschen qualijck vaeren ben ick tevreen.567
Twijffel der beloften
Ick hoor wel, ghij hebter Godt al om gebeen.
Ten viel hondert jaer noijt bedt inden clinck.569
Temtatie des geloofs
570
Noijt sulcken dinck!570
Twijffel der beloften
Noijt beter vinck
dan nu voor ons, al siende blint!571
Tis vlack int seijl.572
Twijffel der beloften
Al lachende comen wij binnen de casse!574
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 116] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
575
Temptatij des gelooffs sal haest verheven sijn!575
Twijffel der beloften
Ick, Twijffel der beloften, moet hem oock beneven sijn!576
Sorcht niet, nichte, dat ick lang beijen sal.577
Temtatie des geloofs
Ick en weet niet hoe Sara scheijen sal
van Isack, haeren zoon; wilt dies merck slaen.579
Twijffel der beloften
580
Tsalder noch wonderlijck te werck gaen,
want Sara salt bevel noch wederleggen.581
Temtatie des geloofs
Maer mischien salt Abraham haer niet seggen,
ist dat hij op Gods bevel wilt letten.583
Twijffel der beloften
Hij sal Goods bevel besijen setten:584
585
hoe sou een vader sijn kint ter doot bringen?
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 117] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Ick sal hem so vertwijffelen,588
Temtatie des geloofs
en ick hem so tempteeren,
dat hij sonder ontbeeren Goods hieten staecken sal.589
Twijffel der beloften
590
+Ick sal hem so vertwijffelen, dat hij versaecken sal
sijn gelove - noijt beter dinck! - en fondament!
Temtatie des geloofs
So waer tspidt geheel in dasschen gewent592
als IJsack doot waer, dat sullen wij hem ingeven.
Twijffel der beloften
En IJsmael, die is oock verdreven.
595
Door wien sou dan tsaet vermenichvuldigen?595
Temtatie des geloofs
Dat en can hij niet ontschuldigen.596
Een taelman can dat niet beter beleggen!597
Twijffel der beloften
Nu, wij willen daer niet meer aff seggen,
maer laet ons vernemen hoet met hem gestelt is.599
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 118] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
600
Ick weet dat hij al deerlijck gequelt is,
want sulck sop en heeft hij noijt geproeft.601
Abraham compt uuijt met gereetschap om hout te cloven.
Desulcke schijnt vroolijck, maer is nochtans bedroeft,602
emmers die allenen sijnnen last moet draegen.603
Och, twee wonden in een sijn harde slaegen!
605
Ismaels scheijden was mijn een smarte,605
maer Isack doorwont geheel mijn harte,
en tswaerste dat mij meest quelen doet,607
is dat ick voor Sara deese saeck heelen moet.608
Mijn mont die lacht in haer presentie,
610
omdatse niet mercken sal de intentie,610
want quade tijdinge compt altijt te vroech.
Hier is, siet, hout en gereetschap genoch612
om te bereijen dees offerhande puer.
Dus wil ick mij stellen ten labuer.614
615
Wat baet ist dat ick truer en wringe mijn handen,
tharte benauwende in druckighe banden?
Tmoet doch geschien na Gods ordinantie van boven.617
Temptatie des geloofs op enen hoeck, Twijfel op den anderen hoeck vande stellagie.
Helpt, duijvel, hij is alree aent cloven!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 119] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Longeren, hij sal int werck verwortelen!619
Temtatie des geloofs
620
Daer moet ick bij sijn,620
Twijffel der beloften
en ick tegen sportelen,
want verlies ick de cans, dat spel is uijt!
Twijffel der beloften
Salighe man, soudij sulcken werck bestaen,624
625
hoe menigen traen, soudijer noch om weenen!
Abraham
O Godt, ist niet u bevel?628
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 120] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Acht dies niet een mijt!
Hij heeft u belooft met vaste woorden629
630
u saet oost, west, zuijen en noorden630
te vermenichvuldigen, en dit gebodt631
luijt heel contrarij; ten is geen slodt.632
Door wien sou doch u saet vermeren?
Twijffel der beloften
En ick heb Ismael oock sien passeren.634
635
Hij en sal niet wederkeeren nae mijn vermeten.635
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 121] | |||||||||||||||||||||||||
Godt salt Hem wel wachten!644
Twijffel der beloften
Behout uwen snater!
645
Godt heeft ander werck telcken termijn645
dan met u en uwen soon gequelt te sijn!
U en speelt niet dan fantasije int hoot!647
Temtatie des geloofs
Ick breng mijn kint niet so licht ter doot
sonder cause oft actie, niet wetende hoe.649
Twijffel der beloften
650
Ten gaeter voorwaer so licht niet toe.
Ick sal mij wel wachten van sulcken verdriet.651
Temtatie des geloofs
Ick had veel liever dat het Godt een ander hiet,652
eer ick mij so soude laten verdoven.653
Twijffel der beloften
Ja, sij varen selden wel die licht geloven654
655
en op ander stellen haer betrouwen.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 122] | |||||||||||||||||||||||||
Abraham
O Godt, wilt mijn in staden staen!658
Ontfermt mijn elende in droeven schijnne!659
660
Ick moet immers volbringen u godlijck vermaen.660
Wadt wil ick mijn beraen, o Godtheijt divijnne?661
Ghij moocht mijn genesen van druck en pijnne,
mijn medecijne niet om versoeten.663
Dus wil ick volbringen uwe doctrijne.664
665
Mijn commer ten fijne moechdij nu boeten.665
U woort wij moeten bekennen waerachtich.666
Temtatie des geloofs
Eij, so en is Godt immers niet wel machtich667
dat Hij u belooft heeft, eij, arme welpen,668
Twijffel der beloften
nu ghij Isack gaet vande werrelt helpen;
670
certeijn, Hij heeft u in dit stuck gelogen.670
Abraham
Heer, Ghij sijt waerachtich.671
Twijffel der beloften
Bij veel betrouwen worter menich bedrogen,
en so suldij oock vaeren, sorch ick, int leste.672
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 123] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Spaert doch uwen soon!
Temtatie des geloofs
+Holla, mijn dunckt hij gaet hem thuijswaert keren.
Thout is gereet, hij wilder nu aen.676
Twijffel der beloften
Bijlo, wij mosten hem gadeslaen,
want soot valt, ten mach niet qualijck tieren.678
Temtatie des gelooft
Hij wordt noch versuft door ons bestieren.679
680
Als twerck volbracht is, dan salt eerst lucken.680
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 124] | |||||||||||||||||||||||||
685
hoe ick den Heere wil, so ick ben gewoon,
een offerhande doen met vierijgen gebeden.
O Sara, wie sal u doch stellen te vreden687
als ick IJsack, die met mijn moet reijsen,
sal achterlaeten? Och, dit overpeijsen689
690
vernieuwt mijn druck, en tharte grieff heeft:690
+want een mensche scheijt node van dat hij lieff heeft.
+Abraham compt uut met Isack, met twe cnapen en eenen esel, ende Sara volcht ende seijt:
Sara
Och, Abraham, ghij maeckt mijn herte onblij.
Het dunckt mij te wesen sotternij
dat ghij met desen kinde, noch jonck van daegen,
695
so verre wilt reijsen. Tmoet mijn mishaegen,
want hij is te teer, dees jonge jeucht.696
Abraham
Neen, Sara, men moet de kinderen tot deucht
in haer jonckheijt leren
haeren Schepper te kennen, te beminnen, te eeren,
700
om deucht te vermeren, dus laet doch u greijen.700
Ick sal hem inde wille des Heeren leijen.
Geen van ons beijen sal niemant hinderen,702
hoop ick aen Godt.703
Sara
Mijn vreucht moet minderen
als ick sijn presentie sal moeten derven.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 125] | |||||||||||||||||||||||||
705
Want misquaem hem ijet, ick sout moeten besterven.705
Mijn opsien, mijn vreucht onder tfirmament,706
hoe lange suldij wech sijn?707
Sara
Nu, wilt u toch spoen sonder cesseren al,709
710
want nae u compste sal ick nacht en dach haecken,
sorgende voor ongeval dat u mach naecken,711
want den reijsenden crijcht dick tegenspoet.
Sara
715
Och, dese reijse beswaert mijn hart en mijn moet!715
Isack
Blijft doch gerust, moeder, want de Heere is goet.
Sara
Ick moet u omhelsen, och, mijn soone soet,
want u absentie mijn doen treuren sal.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 126] | |||||||||||||||||||||||||
Abraham
Blijft doch gerust, Sara, want de Heere is goet!
720
Hij sal ons beschermen voor ongeval.
Nu, laet ons gaen reijsen over berch ende dal
ter plaetse daer Godt wil aengebeden sijn.722
O Sara, hoe qualijck soudij tevreden sijn,723
wist ghij dat uwen soon IJsack gepresen
725
selve den brantoffer sal moeten wesen!
Mijn begint te vresen en mijn druck te vermeren!726.
Hoe sal ick mij verstouten nae huijs te keeren,
achterlaetende de liefste die Sara bemindt?
Pausa.
+Temptatie op deenen hoeck ende Twijfel op een anderen hoeck.
Jae, jae, dats nu wel ten tijden versint!729
730
Ick geeff van u wellecomst gheen drie mijten.730
Twijffel der beloften
Dan suldij eerst in eenen sueren appel bijten731
en snottighe tranen crijten, een elle lanck.732
Temtatie des geloofs
Hoe sal Sara singhen733
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 127] | |||||||||||||||||||||||||
735
Hoe salse baeren735
Temtatie des geloofs
als eenen verwaten duijvel,
want een gestoort wijff is - hoor hoe ickt schatte -736
gelijck een rasende, verwoede catte.737
Hoe dick sal hijt noch moeten ongecaut eeten,738
Twijffel der beloften
en eeuwichlijck metten sout eeten,739
740
want vrouwen sijn ongeschickt om swijgen.740
Temtatie des geloofs
Nemmermeer en sal hij paijs gecrijgen,
want de doot van IJsack sal haer seer beswaeren.742
Twijffel der beloften
Hoe salse snorpen!743
Twijffel der beloften
745
‘O, mijn lieve IJsack!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 128] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Is dit de belofte
Temtatie des geloofs
die ons was gegeven?
Twijffel der beloften
Heb ick hierom een soon in mijn ouderdom gebaert,
Temtatie des geloofs
om dus te scheijen eer hij was voljaert?’749
750
Dit blijft ongespaert eeuwelijck haer clachte.750
Twijffel der beloften
bij dagen, bij nachte met druck en verdriet.
Temtatie des geloofs
Noch seg ick: de belofte compt tot niet.
Ons en was geschiet noijt beter avontuer.754
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 129] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Tis huijden den derden dach dat hij van huijs reijsde.757
Ick hoope tsalder nu gedijen saen.758
Twijffel der beloften
Tsa, laet ons een weijnich besijen staen,
760
so mogen wij mercken dit wonderlijck feijt.760
Abraham
Hoe naerder de plaetse, hoe meerder droeffheijt!
Och, ick heb den berch van verre gekeecken.762
Dus de tranen over mijn wangen leecken763
als vloeijende beecken, o bitterheijt swaer!
Abraham neempt thout vanden eesel en gevet Isack op den hals, ende Abraham draecht tmes met tvier, ende spreeckt:
Ick ende mijn soon sullender gaen alleen
om te aenbeden den Heere reijn.767
Dan sullen wij gemeijn weder tot u comen.768
Dus wacht met patientie sonder schromen.
Pausa
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 130] | |||||||||||||||||||||||||
Dander knecht
Wie sal tbeest bewaeren?772
Dander knecht
En ick de jongste, maer wel de stoutste!774
775
Slaept off en wilt, ick gheeff u een teecken.775
Dene knecht
Nu, om vrede te houden, ginder staen groote eecken;776
bindt hem daeraen, so mogen wij wadt dromen.
Dander knecht
Daer sal ickt aen ghaen thomen,778
want Abrahams gebedt is gemenlijck lanck:779
780
hij heeft veel noten in sijnen sanck.780
Isack
Hoort toch, Abraham, mijn lieve vaere!781-790
Abraham
Isack, mijn soon, wadt wilt ghij openbaeren?782
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 131] | |||||||||||||||||||||||||
Isack
Een wonderlijcke zaeck wilt mijn verclaeren.783
Ghij hebt vier ende mes - hoort wadt ick gewaege -,
785
en ick het hout op mijn schouderen draege,
maer ick verneem hier nergens omtrint786
te offeren nae doude zeden!
Abraham
Gaet voort, mijn soon, en weest tevreden.789
790
Verstaet wel mijn reden, hoort wat ick mien:790
sorcht voor geen offrande, Godt salt versien.791
Tsal so geschien, tverstant weest smaeckende.792
O Isack, Isack, wadt is u naeckende!793
Wij sijn ontrent den berch, so ick beschouwe.794
795
O Moria, o Moria, o wreede landouwe,795
o ongenadighe plaetse, o wreede contreijen,
sal ick op u van mijn kint moeten scheijen?
Och, ick mach wel schreijen, tis meer dan tijt!
Mijn soone, dat is de plaetse daer Godt gebenendijt799-800
800
wil gelooft sijn met ootmoedighe offerhande.800
Dus sal ick hier na mijnen verstande801
+een altaer gaen maecken, Gode ter eeren.
Mijn sone, dit is den wille des Heeren,
dat Hij u tot dese offerhande heeft uuijtvercoren.
Abraham neempt sijn soon ende oncleet hem en bint hem en leijt hem op den altaer.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 132] | |||||||||||||||||||||||||
Isack spreeckt
805
O mijn lieve vader, ben ick hiertoe geboren?
Mijn ogen versmoren van tranen nadt nu.806
Twijfel, op deen eynde met thooft buijten de gardijnen, Temptatie, op dander hoeck, oock also.
Siet uuijt, Temptatij!807
Twijffel der beloften
Siet, siet, nu sal hij hem op den altaer leggen.
810
O Isack, Isack!
Temtatie des geloofs
Eij eij, daer compt den slach!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 133] | |||||||||||||||||||||||||
815
Godt weet dat ghij vreest sijn bevel815
ende is u gehoorsaemheijt me bekinnende,816
midts dat ghij uwen soon, die ghij sijt beminnende,817
om sijnent wille niet en hebt gespaert.818
Abraham knielende
+O onbegrijpelijcke Godt, die U openbaert!
820
mij, ellendige; hoe sal ick U ten vollen loven
mij bewijsende uwen goedertieren aert?821
O onbegrijpelijcke Godt, die U openbaert!
O salighe bootschap, in mij verclaert823
vanden alderhoochsten tot mij, arme, verschoven.824
825
O onbegrijpelijcke Godt, die U openbaert!
mij, ellendighe; hoe sal ick mij ten vollen loven:826
alle swaericheijt ben ick nu te boven!827
Mijn beminde soon, wilt prijsen nu828
ende laet ons inden Heer verjolijsen nu,829
830
sijn goetheijt prijsen nu met vierige gebeden.
Abraham
Siet, soon, wadt Godt gebenendijt
ons nu verthoont: meer wonders noijt ogen aensagen!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 134] | |||||||||||||||||||||||||
835
Hier hangt een bock, verwart inde hagen835
aen sijn hoornen, des wij wel mogen verblijt sijn,836
want dit sal dofferhande op desen tijt sijn,
en voor u den doot sterven; dus hem aenvaert, siet,838
en gheeft hem mij, dat ick hem met mijn swaert, siet,839
840
mach dooden, ende offeren den Heer der Heeren.
Isack neempt den bock
Neempt, vader, en doet na u begeeren
om Gods eer te vermeren. Wilt beginnen snel,
en laet ons Godt loven met bliden sinnen wel.
Abraham nempt den bock ende doot hem, leggende op den altaer, knielende, ende seijt:
O Godt uuijtgelesen, int hoochste gepresen,844
845
gebenendijt midts desen, die mijn druck hebt genesen,
wie en sou niet vresen uwe groote cracht,846
die meeste van macht?847
Isack
U goetheijt overvloedich, die mij is behoedich,848
blijckt nu seer spoedich; dies wij ootmoedich849
850
dees offerhandt bloedich als die welbedachten850
offeren sonder clachten.851
Abraham
Wie sou van u wijcken off door svijants practijcken852
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 135] | |||||||||||||||||||||||||
U mogen beswijcken, want u Trou laet Ghij blijcken853
aen arm en rijcken; dit sien wij waerachtich,
855
o Heer almachtich.
Den engel
Abraham, hoort andermael Goods woorden crachtich!
Weest niet meer clachtich, wilt vreucht orboren.857
Godt seijt: ‘Ick heb in mijn gramschap gesworen:858-873
omdat ghij sonder verstoren off eenich geschil859
860
dit hebt gedaen, en om mijnnen wil
+u enigen soon, Isack, niet hebt gespaert,
so sal Ick u gebenendijen - twerdt u verclaert -,862
en u maecken vermaert aen allen sijen.
U zaet sal ick vermeren tot allen tijen
865
als de sterren des hemels - tsij u geseijt -
en als tsant aen de zee. Dus wilt u verblijen866
en hooren wadt u noch sal worden verbreijt:867
u zaet sal besitten met goedt bescheijt868
die poorten van u vijanden, sonder falen,869
870
ende in uwen saet - hoort nae mijn verhaelen -870
sullen gebenendijt worden en groot van faem871
alle geslachten der aerden met soeter taelen,872
omdat ghij mijn stemme geweest hebt gehoorsaem.
Abraham rijst op met verwonderinge
Wonderlijck sijn u wercken en heijlich is uwen naem,874
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 136] | |||||||||||||||||||||||||
875
o Godt, en verborgen sijn al u secreten!875
Wie sou U mogen volprijsen met woorden bequaem,876
off wie sou u loff terecht mogen uuijtmeten,877
off wie sou tegen U staen - laet mij dat weeten -,878
als Ghij u macht thoont en den mensch wilt crencken?
880
Daerom, mijn soon, wilt al u dagen gedencken
dit goddelijck werck, aen u gebleecken.881
Laet u niet bedriegen door tsvijants wencken,882
noch niet verleijden door duijvels listege treecken.883
Isack
Ick hoop hierin nemmermeer te sijn in gebreecken,
885
maer Gods loff uuijtspreecken dach ende nacht885
naer mijn vermogen, off Hij mocht op mijn wreecken886
sijn goetheijt, die Hij aen mij heeft gewracht,
en sijn beloften, die Hij heeft volbracht
aen mij, arme dracht, nu sonderlinge.889
Abraham
890
Nu, het is tijt dat wij ons haesten geringen890
na huijs te reijsen, om alle dees dingen
u moeder te vertellen, die als den bangen leeft,892
want ick weet dat sij nae ons groot verlangen heeft.
Temtatie des geloofs
Hoe geneucht u dar?894
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 137] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Hoe clincket in u oore?
895
Van pijne mij tharte uuijt den lijve scheurt.
Temtatie des geloofs
Eij, povere prat!896
Twijffel der beloften
Eij, arme sloore!
Temtatie des geloofs
Hoe geneucht u dat?
Twijffel der beloften
Hoe clinckt u dat in u oore?
Twijffel der beloften
Noijt was ons meerder spijt gebeurt!899
Temtatie des geloofs
900
Hoe geneucht u dat?
Twijffel der beloften
Hoe clinckt dat in u oore?
Van pijne mijn thart in stucken scheurt!
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 138] | |||||||||||||||||||||||||
[p. 139] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
910
Wie macht nu keeren, tis al geschiet.910
Al sou hem den moort steecken, den ouden grijser!911
Temtatie des geloofs
Ten baet gheen vloecken, uwe trompet slaet ijser.912
Dus steeckt uwen bijser, ghij hebt cleijne macht.913
Twijffel der beloften
Sijn sterck gelooff verwon onse cracht.
915
Bij daege, bij nacht noijt dies gelijcken!
Temtatie des geloofs
Want alle onse list en groote practijcken916
en heeft ons niet mogen helpen.
Noijt dus versuft!918
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 140] | |||||||||||||||||||||||||
Twijffel der beloften
Ja, al ons hoope
Twijffel der beloften
Wadt gaen wij maecken, wadt sullen wij bedrijven?
925
Wij staen te comen in eenen soberen, poveren staet.925
Temtatie des geloofs
Men moet met schande off met schade leeren.927
Dus laet ons uuijt den landen keeren,928
want meerder gelooff was noijt ghebleecken.
Twijffel der beloften
930
Dat dunckt mij best.930
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 141] | |||||||||||||||||||||||||
Temtatie des geloofs
Tsa, vertreckt, ghij hebt een misse,934
935
ghij meucht gaen elders bedrijven u cuere.935
Ick sal de werrelt oock so berueren,936
geestelijck en waerlijck subtijlijck betraepen.937
Die thuijs verloren heeft, moet spijckers raepen.938
Pausa.
Abraham
Die den Heere vreest, wie sal hem crencken?939
940
Mijn soone, wilt alle dagen gedencken
dit goddlijck werck, aen u gebleecken.941
Isack
Hoe sou mijn tonghe ten vollen uuijtspreecken
sijn loff, Die alleen moet sijn gepresen,943
Die mijn vader heeft vant verdriet genesen
945
en mijn jonge weesen vander doot gespaert noch?945
Hier toontmen een bock, verwert in de haegen. Abraham spreeckt:
Siet wadt Godt hier openbaert noch946-950
Dusdanighe misterie noijt ogen en saegen.
Hier hanght een bock, verwert inde haegen
aen sijn hoornen. Dies mijn thart verblijt.949
950
Dit sal de offerhande sijn op desen tijt,
en voor u den doot sterven onsachtich.951
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 142] | |||||||||||||||||||||||||
Den engel
Abraham, hoort andermael Goods woorden crachtich!952-964
Godt heeft bij Hemselven geswooren:
Nu ghij uwen eenigen soon gebooren954
955
niet gespaert hebt, so sal Hij u gebenendijen
ende u zaet vermeren aen allen zijen
als de sterren des hemels - tsij u geseijt -
en ghelijck dat sant dat aen den oever leijt.
U saet sal besitten alle landen
960
ende die poorten van haeren vijanden,
en door uwen zaet, hooge van waerden,
sal gebenendijt worden al dat volck der aerden.
Omdat ghij nu sonder faelen963
mijn stemme gehoort hebt, so sal ick verhaelen964
965
de misterie van desen bock - hoort wel tbediet -,965
Hij beteijckent de menscheijt Christij saechtmoedich,967
Die naemaels sou hangen aenden cruijce bloedich968
met de dooren, wreet van aerde,969
970
der goddloosen, die als de onvervaerde970
sijn goddlijck woort sullen wederstaen.
Die hoornen beteijckenen - hoort mijn vermaen -972
die cracht sijns woorts waerachtich en bloot;973
want so den bock met sijn hoornen stoot,
975
so sal een waerachtich predicant tallen stonden975
niemant vreesen door swerrelts vermonden,976
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 143] | |||||||||||||||||||||||||
stooten en straffen de wijse deser werrelt.977
Door desen hoornen sal blijven verkerlt978
die valsche Pharazeeusche generatie,979
980
die Christum, den bock, telcken spatie980
vervolgen sullen met loosse practijcken.981
Maer die Christum beminnen, sullen niet wijcken
vanden bock, maer sijn stooten goetwillich verdragen.
Den engel
En gelijck ghij den bock naer u vermeten986
hier verwert siet in de doornen hangen,
die ghij sult offeren midts sdoots verstrangen,988
so sal Christus oock worden gevangen claer
990
van den Sijnen openbaer.
Abraham
O Godt, sal dit noch worden waer?
Gheen menschen verstant mach dit gronderen!992
Hoe! en soude ick dan mijnen soon niet presenteren993
als Ghijselve den doot noch sult moeten besueren!994
Den engel
995
Ghelooft, Abraham, dit sal al gebueren;995
en gelijck ghij IJsack, uwen soon, hebt gebracht
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 144] | |||||||||||||||||||||||||
tot in sijn doot, en was oock doot geacht
van u ende van hemselven mede,
so sal Christus oock door sijn goethede999
1000
totter doot gebracht worden voor allen menschen,
daer alle u zaet nae sal wenschen,
want sijn doot sal u dat leven bringen,1002
tserpent vertreden, den vijant bedwinghen.1003
Dit sal Godt ghehingen om smenschen verschonen.1004
1005
Slaet op, ick sal u toonen1005
fijguerlijck daer ick u aff hebbe verhaelt.1006
Hier thoontmen een aent cruijs
Siet, aldus sal die schuit worden betaelt
door de Missiam, mijn gesalffden en soone gepresen,1008
die toffer voor de sonden der werrelt sal wesen.1009
Abraham
gebenendijt midts desen, die ons wil genesen,
wie soude U niet vresen, uwe groote cracht,
die meeste van macht.
Isack
Dies sijdij gebenendijt dach ende nacht
1015
van elck geslacht in hemel en aerden,
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 145] | |||||||||||||||||||||||||
Isack
Loff, eeuwighe Godt, alderhoochste geacht
van elck geslacht in hemel en aerde.
1020
Hiermede uwen oorloff.1020
Den engel
Al isset simpel en cleijn van conste,
aenmerckt ons jonste en willech besueren,1023
hoewel twerck is van cleijnen labueren1024
1025
tot deser uuren van ons bedreven.
Godc wil ons csaemen t'eeuwijge leven geven.1026
Het eijnde vant spel, lang 950. regulen. Volcht de conclusie vant spel.
Conclusie. Goet onderwijs eerst. Wel, Lust om weeten, hoe stont u dat spel aen?
Lust om weten
Voorwaer dat was een lustich vermaen.1028
Mijn hert is sonder waen inden geest verheucht.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 146] | |||||||||||||||||||||||||
Goet onderwijs
1030
Uuijt dese historie raepen wij geneucht,1030
die uuijt goeder deucht ons nu is geopenbaert.1031
Lust om weten
Wij mogen wel segghen dat Godt ons heeft bewaert,
en door gelooff verclaert des vijants listen.1033
Goet onderwijs
Twijffel en Temptatij, die loose arthisten,1034
1035
die hier weijnich op gisten, mosten wel swichten.1035
Lust om weten
Jae, twaeren twee quade neven en nichten;1036
hadden sij ijet connen uuijtrichten off brouwen,1037
Goet onderwijs
sij hadden Abraham gaern gebrocht int benouwen,
maer sijn sterck gelooff quam hem te baten.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 147] | |||||||||||||||||||||||||
Goet onderwijs
+Deen was een hoer en dander een boeff;
dan men moet de Heer nemen voor sijn sterckheijt.1043
Lust om weten
Nu heeft Godt sijn loff door Abraham verbreijt.
1045
Dies wij hem dancken van sijn goetheijt goedertieren.
Goet onderwijs
Op Hem moeten wij bouwen in alle manieren,
en eeuwichlijck metter harten dancken.1047
Lust om weten
Ick twijffele niet off als wijngaertrancken1048
heeft Hij ons, crancken, tot sijn erffdeel vercoren.
Goet onderwijs
1050
Nu, laet ons als Pellicaennisten niemant verstoren,1050
maer met behooren met eeren van hier wijcken.
Lust om weten
Tis recht, want ons Trou moet blijcken.1052
Des dancken wij gelijcken die hier sijn gecomen.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 148] | |||||||||||||||||||||||||
Lust om weten
Denckt, tsijn goe paerden die uuijt haerselven draven,1056
want tgeschiet uuijt jonst tot consten fier.1057
Goet onderwijs
Wij dancken ons mebroeders, den soeten Negelentier,1058
die, goet van manier, altijt is in Lieft bloeijende.1059
|
|