Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1985-1986
(1987)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine[p. 239] | |||||||||||||||||||
Letterkundige annexatie van Letterconst door dr. G.R.W. Dibbets1. ‘Letterconst’ ≠ ‘letterkunde’De Delftse rederijkerskamer ‘De Rapenbloem’, met de zinspreuk Wy rapen gheneught, organiseerde voor 19-21 juni 1581 een refreinfeest (zie Van Boheemen en Van der Heijden 1982: 87-98). Tien kamers uit de omgeving gaven aan de uitnodiging gehoor. Teksten die bij gelegenheid van de samenkomst werden geschreven en op de genoemde data ten gehore zijn gebracht, bleven bewaard in de bescheiden bundel Refereynen // Ghepronunchieert opte // Intreden binnen der Stede van Delft byde // thien naervolghende Cameren van Rhetorijcke in // Hollandt ghedaen: den xxen. Junij, // Anno xvc. lxxxj., die in 1581 door Aelbert Heyndricksz. te Delft werd uitgegeven. Op p. B4r van de genoemde bundel, waarvan ik het exemplaar uit de Amsterdamse universiteitsbibliotheek met de signatuur 1999 G 25 raadpleegde, valt te lezen dat de Haagse kamer ‘De Coorenbloem’ winnares werd van de eerste prijs van de ‘Intrede’ en het ‘Liedeken’, en bovendien ‘Den oppersten Prijs vanden Vraghe’ verwierf. Deze laatste bestond, getuige de vermelding op p. B3v, uit een ‘Becken, Lampet, vier Stoopen’. Schaal en schenkkan gingen ongetwijfeld de Haagse prijzenkast sieren, evenals de vier stopen die niet met wijn of het vermaarde Delfts bier gevuld hoeven te zijn geweest, maar waarmee, zoals D. Coigneau in Jaarboek de Fonteine 33 (1982-1983): 313-314 heeft meegedeeld, wijnstopen werden aangeduid.
Het is voor de twintigste-eeuwer nauwelijks mogelijk, uit de nagelaten literaire produkten de onvermelde kriteria op te diepen die 400 jaar geleden een jury brachten tot een ons bekende prijstoekenning. Was het, bij de beantwoording van de ‘Vraghe’ uit 1581, de totaalindruk van het refrein, de inhoud ervan, de vorm, de geëtaleerde kennis, de essentie van het antwoord, etc. of een | |||||||||||||||||||
[p. 240] | |||||||||||||||||||
combinatie van factoren? Ik zal geen poging wagen om op deze vraag een antwoord te leveren. Maar voor Van Boheemen en Van der Heijden staat het vast dat de essentie van het voorgedragen antwoord op de gestelde ‘Vraghe’: Wat het swaerste is en t'beste binnen swerelts ronden,
Dat deur smenschen verstandt oyt is ghevonden?
(‘wat of het moeilijkste en het nuttigste is dat ooit door het menselijk brein is bedacht’), voor de uitslag bepalend is geweest. Op p. 97 van hun studie delen ze mee: ‘De eerste prijs behaalde 's-Gravenhage met het antwoord De Letterconst als ghevonden by smenschen verstant. Niet zo verwonderlijk, dat deze oplossing met de eerste prijs ging strijken, als we in Hellemans' proloog al konden lezen, dat een land zich gelukkig mag prijzen, als het in 't bezit is van een goed dichter’. Het lijkt me duidelijk: ‘De Letterconst’ (‘de letterkunde, de literatuur’) als antwoord op de gestelde ‘Vraghe’ staat dichter bij de opvatting van de factor van ‘De Rapenbloem’ (‘want tis slandts gheluck dat aen een goet Poët raecken kan’), en gooide daarom hoger ogen dan de antwoorden van de andere deelnemende kamers die in volgorde van optreden meenden: ‘De lofflicke Philosophie der Deuchden Leere’ (‘De Blauwe Wijngaertranck’ - Monster), ‘Het Goud’ (‘De Lely onder de doornen’ - Noordwijk), ‘Betering van Leven en berou van sonden’ (‘De Jerichoos Roos’ - Naaldwijk), ‘Een Burgherlijcke Wet, ghelijck zijnde Gods Woort’ (‘De Witte Acoleye’ - Leiden), ‘De Wetten’ (‘De Olyfboom’ - Maasland), ‘Politijcke Magistraet’ (‘De Roode Roosen’- Schiedam), ‘Goe Wetten’ (‘De Hofbloemkens’ - De Lier), en ‘Dat d“aerd” wercken tswaerste is, en inde werelt tbeste’ (‘De Blauwe Acoleyen’ - Rotterdam), met welke laatste wel niet, zoals Van Boheemen en Van der Heijden menen, ‘de aardse werken’ bedoeld zullen zijn, maar ‘het bewerken van de aarde’. De interpretatie van ‘Letterconst’ als ‘letterkunde’ is - vanuit een letterkundige bezien - voor de hand liggend: de teksten die ons uit de rederijkerskamers zijn overgeleverd, worden voor het merendeel tot de literatuur gerekend. Een duidelijke uitzondering hierop vormen de grammatica (Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst), de uitvoerige en de beknopte dialectica (Ruygh-bewerp vande redenkaveling en Kort begrip des redenkavelings) en de rhetorica (Rederijck-kunst) die de Amsterdamse | |||||||||||||||||||
[p. 241] | |||||||||||||||||||
rederijkerskamer ‘De Eglentier’ van 1584 tot 1587 als een triviumreeks te Leiden bij Plantijn en diens opvolger Van Raphelinghen liet verschijnen (Caron 1962). Maar deze kamer verkondigde in haar woord vooraf bij de grammatica dan ook ideeën omtrent de functie van de rederijkerskamers, die sterk van de normale opvattingen afweken: Joannes Goropius Becanus ‘heeft ons beweeght... om zó veel in ons is tót ons zelfs ende onzer nakomelingen nut, het Duyts [de moedertaal] op te helpen, vercieren ende verryken: t' welck wy óóck verstaan ons ampt te zyn, alzó alle kamers van Rederyck als ghemene scholen des Land-taals behoren gheacht te zyn, waar toe een yghelyck, niemant uytghezonderd (de bloem wtstekende) [het puikje bij uitstek] vrye toeghang heeft’. De traditionele rederijkers duidden hun (voor ons ‘letterkundige’) teksten niet aan met ‘letterkunde’ of ‘letterkunst’: in hun ogen lagen deze op het terrein van de rhetorica. En als men in de 16de en 17de eeuw een term als ‘letterconst’ bezigde, riep deze vooral de (ars) grammatica in gedachten, in het Latijn soms wel aangeduid met (ars) litteratura, waarin we het Griekse gramma en het Latijnse littera, ‘letter’, herkennen. De titel van de oudste gedrukte Nederlandse grammatica, hierboven al vermeld: Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst, illustreert dit: hij moet in hedendaags Nederlands worden weergegeven met ‘dialoog aangaande de spraakkunst van het Nederlands’. Bij het lezen van de reeds gememoreerde ‘verklaring’ die Van Boheemen en Van der Heijden leveren voor de Haagse victorie bij de beantwoording van de Delftse ‘Vraghe’ in 1581, rees dan ook enige achterdocht: zouden ook de Hagenaren de term ‘Letterconst’ niet gebruikt hebben als ‘grammatica’, of in een andere betekenis, in Weijnen 1971 vermeld, die minder ‘literair’ is? Wanneer we de tekst van het Haagse refrein lezen, afgedrukt op p. F4v-G1r van de Delftse bundel, dan blijkt dat de interpretatie van het Haagse ‘Letterconst’ als ‘letterkunde’ allerminst strookt met de inhoud van het gedicht: ook nu is ‘spraakkunst’ als interpretatie mogelijk, naast ‘de kunst van het (goed) gebruiken van (geschreven) letters’, ‘de schrijfkunst’. Deze laatste betekenis was ook Vondel nog bekend, getuige zijn woorden in Salomon (r. 192; zie WB-ed. dl 5:384): ‘Fenicie heeft zelf de letterkunst gevonden’, waar wordt gedoeld op de al dan niet terecht aan Kadmos toegeschreven uitvinding van het letterschrift. | |||||||||||||||||||
[p. 242] | |||||||||||||||||||
2. De tekstBetrekkelijk zeldzaam als de bundel Refereynen uit 1581 is, is de tekst van het Haagse gedicht nauwelijks bekend en moeilijk te bereiken. Ik laat daarom de 4 strofen van 17 regels elk hier volgen, echter niet geheel overeenkomstig de tekst uit de 16deeeuwse druk. Een moderne interpunctie is aangebracht; er zij vermeld dat de oorspronkelijke tekst nauwelijks leestekens bevat: alleen een punt achter r. 5, 17, 34 en 68, een komma aan het eind van r. 4 en 51 en achter de woorden waecken, soberheijt (r. 9), Dialectica (r. 21), Plato en Phitagoras (r. 36), const en Princen (r. 52). Verder is u, wanneer deze intervocalisch als ‘v’ fungeerde, in v gewijzigd, is w, gebruikt als ‘ui’, omgezet in ui, en is y, evenals ij, weergegeven met ij. In de linkermarge is een regeltelling aangebracht, en de tekst die in 1581 in de linkerof rechtermarge stond, afhankelijk van de pagina, is thans in de rechtermarge van de tekst gezet. Alsmen nae smenschen verstant wil weten entelick1.
Wat tswaerste en tbeste is ter werelt binnen,2.
So segghe ick - en salt bewijsen presentelick -3.
Dattet is de Letterconst excellentelick:4.
5
Swaerder noch beter heeftmen noijt connen versinnen.5.
Eerst: datse tswaerste is (om wel te beghinnen),6.
So moetse de Jonckheijt allencxkens nemen aen.7.
Deur veel arbeijts en tijts moetmense ondervinnen,8.
In waecken, in soberheijt en langduerich vermaen.9.
10
Deur Orthographiam wij de letters eerst verstaen,10.
| |||||||||||||||||||
[p. 243] | |||||||||||||||||||
Dan Prosodiam om totte Syllaben te gaen.12.
Uit Ethimologiam wij de woorden haelen,13.
En daernae Syntaxim om niet te dwaelen,14.
15
Daer uit alle Sententien voeden abundant.15.
Dus tswaerste en tbeste is - gheseijt sonder faelen -16.
De Letterconst, als ghevonden bij smenschen verstant.
Deur dese const worden ons gheopenbaert18.
Alle andre consten, groot van reputatie.+
20
De excellente Grammatica zij ons verclaert,20.
Dialectica, Rhetorica, constich van aert,.21.
Arithmetica, een Const vol van laudatie,23.
Musica, die ons verlusticht deur Hermonijen,24.
| |||||||||||||||||||
[p. 244] | |||||||||||||||||||
De Medicijnen, die ons van sieckten bevrijen.+
Den Herbarius seijt ons der cruijden crachten.28.
30
Vitruvius verthoont ons veel schoone ambachten30.
Die wij al deur de letter Const, waerdich om achten,31-32.
Vercreghen hebben deur de arbeijdende hant.32.
Hierom: tswaerste en tbeste is nae mijn ghedachten33.
De Letterconst, als ghevonden bij smenschen verstant.
Als Plato, Phitagoras, Seneca bij naem.
Justinianus heeft ons de rechten ghegheven,37.
Dies wij kennis hebben vande gheleertheijt bequaem
| |||||||||||||||||||
[p. 245] | |||||||||||||||||||
Livius' historien der gesten van Roomen.41.
Deur Flavij Josephi schriften lofsaem42.
Der Jooden gheschiedenis wij hebben vernoemen.43.
Wetten en Rechten tot voorstant der vroomen
45
Worden hier deur ghevonden in elcken staet.
Hooren wij noch doen zijn Clachte voor den Senaet.
Twelck ons al comt deur dese const elegant.
| |||||||||||||||||||
[p. 246] | |||||||||||||||||||
50
Twaertste en tbeste is dan sonder verlaet50.
De letter const, als ghevonden bij smenschen verstant.
Dese const, edel Princen, aenmerckt nu principael52.
Als d'oorsaecke van alle goet talder uijeren.53.
Sij beschrijft der Sibillen prophecijen te mael,54.
T'evangelie mette waerachtighe schriftuijeren57.
Daer uit onse salicheijt is ghecomen voort.
Sonder dit tmenschelick gheslacht mostet besuijeren,59.
60
Want niemant hadde gheweten van tgoddelicke woort,60.
Noch van Sacramenten of nieuwe gheboort,61.
Daghelicx gheeft ons dees const diversch confoort;63.
Instrumenten en brieven doet sij passeren,64.
65
De mandaten vande overheijt en Heeren65.
Waer deur in politie ghehouden wordt het lant.66.
Tswaerste en beste is dan - sonder simuleren -67.
De letter const, als ghevonden bij smenschen verstant.
| |||||||||||||||||||
[p. 247] | |||||||||||||||||||
3. SlotBovenstaande tekst is geenszins zinderend van emotionaliteit, prikkelend door vernuftigheid of sprankelend door originaliteit. Zonder een uitzondering te maken kwalificeerde Schotel (1871:264) alle bijdragen aan het Delftse festijn als ‘rijmelarij’, en wat meer naar onze tijd is Van Elslander (1953:227) nauwelijks enthousiaster: ‘Met hun slappe verzen, hun talrijke Franse woorden, hun verwarde pseudo-geleerde uiteenzettingen maken deze stukken een vrij slechten indruk’. Het valt op dat de Haagse auteur binnen de tekst en in de marge - hij immers zal de marginale verwijzingen hebben geleverd - laat zien dat hij met de latijnse kultuur bekend is geweest; hoewel hij een aantal van deze werken, zoals in de aantekeningen bij de tekst is aangegeven, in een Nederlandstalige versie kan hebben geraadpleegd, wijst bekendheid met de juridische commentatoren erop dat hij waarschijnlijk Latijn heeft gekend; in diezelfde richting wijst ook het gebruik van Latijnse naamvallen en van Latijnse vormen en afkortingen in de marge. Maar diepgaande klassieke kennis wordt niet geëtaleerd: er worden slechts namen genoemd en gegevens vermeld die in ontwikkelde kringen vrij algemeen bekend mogen worden verondersteld: het gedicht wijst niet op uitzonderlijke eruditie, er wordt slechts oppervlakkige kennis ten toon gespreid en welhaast clichématig verwoord.
Aan het einde van § 1 gaf ik aan dat ‘Letterconst’ als ‘spraakkunst’ geïnterpreteerd zou kunnen worden binnen deze tekst. Deze opvatting kan vooral worden ingegeven door strofe 1, waar de ‘Letterconst’ in al haar delen lijkt te worden gepresenteerd. Deze interpretatie brengt met zich dat ‘zy’ (r. 20) moet worden beschouwd als ‘herhaling’ van het voorafgaande ‘De excellente Grammatica’: ‘de voortreffelijke grammatica, die...’. ‘De schrijfkunst’ ligt m.i. echter meer voor de hand als weergave van ‘Letterconst’: niet de grammatica immers stelde alles te boek en op schrift, zij werd hooguit toegepast, maar de ‘arbeijdende hant’ (r. 32) die met conventionele strepen en halen de ‘consten’ op papier zette, en zich daarbij bediende van een eeuwenoude techniek, een ars of ‘const’ die werk van eeuwen her tot in 1581 had doorgegeven. | |||||||||||||||||||
[p. 248] | |||||||||||||||||||
Referenties
|
|