gepubliceerd op 22 maart 2017
Dames in Data: Carry van Bruggen – 1919

In mei 2018 herdenkt de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dat 125 jaar geleden vrouwen werden toegelaten tot de Maatschappij. Al eerder waren er ereleden benoemd, zoals Geertruida Bosboom-Toussaint in 1870, maar in 1893 werden de eerste dertien talentvolle vrouwen ‘gewoon lid’. Iedere twee weken kunt u op deze website een blog verwachten over memorabele momenten in de literaire vrouwengeschiedenis. Vijfentwintig talentvolle vrouwen met een belangwekkende inbreng in de letterkunde, taalkunde of geschiedenis krijgen zo een digitaal monument. Deze keer A. Agnes Sneller over Carry van Bruggen: 

Prometheustitelblad

Vorm of vent (v/m)

1919: Carry van Bruggen publiceert Prometheus

door A. Agnes Sneller

De Rotterdamse uitgever Nijgh & Van Ditmar heeft met de publicatie van Carry van Bruggens `bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de litteratuur’ waarschijnlijk wel enig zakelijk risico genomen, omdat Prometheus als filosofische studie van een literair (en vrouwelijk) auteur in academische kringen wantrouwend kon worden ontvangen. Bovendien had de redactie van het op dat moment toonaangevende literaire tijdschrift De Gids op advies van Johan Huizinga (1872-1945) een eerste publicatie in afleveringen geweigerd. De kennelijk toen al gezaghebbende historicus typeerde haar werk als ‘eerzuchtig gedoe’, vermelden Fontijn & Schouten in hun boek over Carry van Bruggen uit 1978. Wel werden er fragmenten in het tijdschrift Groot Nederland geplaatst.

De reacties op de uitgave waren niet onverdeeld gunstig en er is tijdens het leven van Carry van Bruggen (1881-1932) geen herdruk van Prometheus verschenen. Opmerkelijk genoeg werd het werk na de Tweede Wereldoorlog echter maar liefst vier keer herdrukt. Kennelijk heeft men na 1945 meer waardering gekregen voor de intellectuele zoektocht van deze vrouw die op een geheel eigen manier, wars van dogma’s en stelsels, het conflict tussen individualiteit en collectiviteit, ofwel tussen Prometheus en Jupiter, in telkens nieuwe constellaties aan de orde stelt.

Er is in ieder geval één interessante uitzondering op de weinig waarderende manier waarop Carry van Bruggen in de contemporaine kritiek tegemoet getreden werd: als Menno ter Braak (1902-1940) en Eddy du Perron (1899-1940), de twee invloedrijkste literaire critici van het interbellum en oprichters van het tijdschrift Forum, in 1930 besluiten tot correspondentie, is Van Bruggens werk voor Ter Braak middel tot ontdekking van elkaars literaire smaak. Ter Braak spreekt in een van zijn eerste brieven aan Du Perron van mogelijke ‘antecedentenverschillen [tussen jou en mij]’ en vertelt hoezeer hij door Prometheus is geïnspireerd.

Menno Ter Braak

Op zijn verzoek leest Du Perron het boek, maar moet bekennen, dat hij er weinig waardering voor kan opbrengen. En op Ter Braaks uitnodiging een keer met enkele mensen hierover te discussiëren wenst hij niet in te gaan. In een nieuwe poging om zijn vakbroeder tot waardering voor Van Bruggen over te halen, stuurt Menno zijn compagnon de roman Eva uit 1927 ten geschenke, met een opdracht aan de adressaat. Maar ook nu is Eddy niet onder de indruk. Sterker: hij stuurt het boek terug. Kennelijk is voor hem ook in zijn persoonlijk leven het adagium van kracht, waarmee de dichter J.C. Bloem (1887-1966) hun optreden in de letteren later zal typeren: de keuze van de vent boven de vorm. De normale beleefdheid, de vorm, blijft ondergeschikt aan de eigen integriteit, de vent. Menno ter Braak daarentegen had zo veel waardering voor de roman Eva dat hij – zeer tegen zijn gewoonte – de voorlopige tekst van zijn recensie aan Carry van Bruggen stuurde met het verzoek om commentaar. Dat weigerde Van Bruggen, maar het kwam wel tot een ontmoeting in Carry’s huis, waar beiden met kennelijk plezier aan terug dachten.

De recensie verscheen onder de titel ‘De bewuste vrouw en haar roman’, waarin Ter Braak op een hem wel zeer typerende manier de auteur van de roman Eva verbindt met haar filosofisch geschrift Prometheus. Hij spreekt van ‘een vrouwelijk wijsgeer in een zelfstandige synthese met de minnares en moeder’. En na haar overlijden in 1932 schrijft Ter Braak: …ik herdenk haar hier met dankbaarheid om haar bijzondere persoonlijkheid en haar Prometheus.

Hoewel Du Perron dus niet kon meegaan met het positieve oordeel van zijn collega-criticus, moet hij wel begrepen hebben hoe sterk Menno ter Braak zich verbonden voelde met Van Bruggen. Enkele jaren later schrijft hij Ter Braak over een vroege roman van Van Bruggen en de formulering daarbij is bijzonder: Ik las met veel belangstelling Heleen van je Carry.

Coquetteren naar de filosofische katheder?

Inmiddels zijn er meerdere studies verschenen over leven en werk van Carry van Bruggen. Zo bevat het boek van Jan Fontijn & Diny Schouten onder andere bijzonderheden over de receptie van haar werk. Tot mijn verwondering las ik op pagina 163 echter de zin: En zelfs Menno ter Braak […] vindt Prometheus ruiken naar de hoofdakte en coquetteren naar de filosofische katheder.

De uitspraak kwam helemaal niet overeen met mijn herinnering aan de wijze waarop Ter Braak haar werk waardeerde; vandaar dat ik op zoek ben gegaan naar de bron(nen). De eerste uitspraak vond ik gedeeltelijk terug in de Briefwisseling. Om zijn bezwaren tegen de roman Eva te verduidelijken schrijft Du Perron aan Ter Braak dat hij Van Bruggens werk als dat van een schooljuffrouw beschouwt. En dan antwoordt Menno ter Braak het volgende:

… het blijft voor mij: een boek van ‘le bon genre’ (qui n’est pas ennuyeux), zeker, het ruikt naar de hoofdacte, zooals ook Prometheus; maar zoo zal jij wel naar de tropen en ik wel naar de ‘dominee’ rieken. Dat is geen argument in dezen.

De kwalificatie van Prometheus als ‘coquetteren naar de filosofische katheder’ is gelicht uit Politicus zonder partij uit 1934, waarin de auteur zijn zoektocht uit de chaos van zijn denken beschrijft: Toen las ik Prometheus van Carry van Bruggen; ik begon eraan met de weerzin van de schoolse intellectueel tegen het philosophische dilettantisme van schrijvende vrouwen. […] Prometheus is niet schitterend geschreven […] maar ik weet, dat ik tegenover dit boek nooit ondankbaar zal zijn. Met al zijn coquetterie naar de philosophische katheder blijft Prometheus het levenswerk van een mens, niet van een specialiste.

En even verder: Het heeft mij drie jaar gekost, voor ik van Prometheus tot Het carnaval der burgers was gekomen; […] die drie jaar geef ik niet cadeau aan de eerste de beste criticus, die meent Carry van Bruggen met een esoterische sneer te kunnen afdoen.

Een mij onbekende literator heeft ooit gewezen op de interessante klankovereenkomst tussen de naam Carry van Bruggen en Ter Braaks Carnaval der Burgers, dat in 1930 van de pers kwam.

pasteltekening door Herman Hana, 17 juli 1925

Carry van Bruggen heeft met haar Prometheus een bres geslagen in Ter Braaks mannelijke vooringenomenheid. Dat hij daar eerlijk voor uitkomt, siert hem. Maar ook heeft zij kans gezien Ter Braak mee te nemen in een exercitie van het denken waarin niet de literaire vorm, maar vooral de inhoud het wonder verricht. De negatieve waardering voor sommige vormaspecten van Van Bruggens studie is een kleinigheid vergeleken met het respect dat Ter Braak toont voor haar persoonlijke integriteit als mens en als filosoof, – als ‘vent’.

De moraal van dit verhaal? Een volkomen juist citaat kan toch fout zijn als het uit de (brede) context wordt gelicht. Carry van Bruggen en Prometheus hebben in Menno ter Braak in ieder geval een grote bewonderaar gevonden.

Verder lezen:

Menno ter Braak, Verzameld werk, 7 delen (Amsterdam, Van Oorschot 1950-1951). Menno ter Braak / E. du Perron, Briefwisseling, 4 delen (Amsterdam, Van Oorschot, 1962-1967).

Jan Fontijn & Diny Schouten (ed.), Carry van Bruggen (1881-1932) (Amsterdam, De Engelbewaarder 1978).

Op www.dbnl.org zijn de schaarse bewaarde brieven van Van Bruggen te vinden, de correspondentie van Ter Braak staat integraal op www.mennoterbraak.nl.