Susanne Onel is neerlandica. Ze was vele jaren werkzaam op verschillende gebieden binnen het Hoger Onderwijs. Van 2009 tot 2015 zat ze in de redactie van Arabesken, het tijdschrift van het Louis Couperus Genootschap. Eveneens vanaf 2009 is ze eindredacteur van het Nieuw Letterkundig Magazijn, het halfjaarlijkse tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
de columns van Susanne Onel:
recente columns:
gepubliceerd op 5 februari 2017
Graag wat meer van het Italiaanse model

Sinds 25 januari is er enige opschudding in de media over het feit dat de Rotterdamse dichter en performer Jules Deelder in de talkshow van Eva Jinek het gewaagd heeft zich niet te houden aan de regels van het format: praat alleen als je de beurt krijgt, praat niet door anderen heen. In de Volkskrant van 3 februari komt televisiecriticus Hans Beerekamp terug op het voorval. Hij prijst de ‘elegante en beleefde’ wijze waarop de presentatrice deze verstoring pareerde, maar vermeldt ook, ter excusering van ‘het spook’ JD, dat de kunstmatige opzet van uitgedeelde beurten ‘vrij dodelijk’ is. Wel durft een presentator of een bijdehante ‘tafelheer of –dame’ soms de woordenstroom van degene die de beurt heeft, te onderbreken ̶ hoe zelfverzekerder de presentator, hoe losser er gedebatteerd mag worden ̶ maar door elkaar praten, iemand niet uit laten praten, is en blijft een doodzonde.

Dit betreft dan nog praatshows, die zoveel mogelijk kijkers moeten trekken. In de Tweede Kamer wordt gedebatteerd via de voorzitter; eigenlijk een heel onnatuurlijke situatie: Je wilt de ander overtuigen of bestrijden, maar moet je tot de voorzitter richten. En interpelleren moet op aanvraag. Deze constructie komt natuurlijk voort uit die Hollandse angst voor een beetje heftige discussie, voor emoties. Deze week zag ik een oprecht verontwaardigde minister de uitlating van een andere politicus fel ̶ maar op inhoud ̶ bestrijden. In de commentaren werd deze emotionele reactie niettemin als een beetje sneu afgeschilderd: Nou nou, wel erg emotioneel…

In het Engelse parlement gaat het er al veel levendiger aan toe. Dat vinden veel Nederlanders zeer vermakelijk, maar hiér moet dat toch maar niet. Uiteraard wil niemand het voorbeeld volgen van landen waar de politici elkaar letterlijk in de haren vliegen.

Voor de duidelijkheid: onfatsoen, op de man spelen, het gebruik van scheldwoorden en van multi-interpretabele maar beladen termen als ‘normaal’, ‘elite’ (steeds meer mensen schijnen tegenwoordig tot de ‘linkse elite’ te behoren), ‘respect’; het gebruik van drogredenen als het argumentum ad misericordiam, de valse vergelijking, etc. etc.: dit alles is volstrekt verwerpelijk. Altijd, en zeker ook in de politiek. De slimme tegenstander kan die valse argumenten wel ontmaskeren, maar dat kost tijd en leidt af van de kern.

Ook in het dagelijks leven is er de strenge gedragsregel: laat de ander uitpraten! Maar moet dat wel altijd? Cabaretier en BN’er Freek de Jonge zei eens: mij wordt vaak verweten dat ik de ander niet laat uitpraten; ik zou niet goed luisteren. Men begrijpt niet, zo zei hij, dat ik juist heel goed luister, en dus snel weet wat de ander wil beweren; dan hoef ik toch niet te wachten tot die is uitgepraat? Deze uitspraak lijkt heel arrogant, maar kan vaak kloppen, al zullen de meeste Nederlanders het hier helemaal niet mee eens zijn.

Een andere veel voorkomende situatie: persoon A geeft zijn mening over iets of iemand; B reageert, maar A merkt direct dat B hem niet heeft begrepen. Moet A hem dan helemaal laten uitpraten? Dat is toch vrij zinloos! Immers, B reageert niet op A’s woorden, maar slechts op zijn ̶ foute ̶ interpretatie daarvan, de zogeheten ‘stroman’. Ik zelf ben van mening dat je in bovengenoemd geval de ander mag onderbreken. Maar je wint er geen vrienden mee… De ander hoe dan ook laten uitpraten is een strenge norm.

Kijkt u weleens naar de Italiaanse tv? Naar een discussieshow als Porta a porta in de avond, of L’Arena op zondagmiddag, beide op de niet-Berlusconi-zender Rai Uno? Doet u dat eens. Dan ziet u geheel andere discussiegebruiken.

Italianen zijn gemiddeld veel hiërarchischer ingesteld dan Nederlanders, en gek op titels en dure aanspreekvormen. Een putjesschepper (dat beroep bestaat niet meer, dus veilig bruikbaar) wordt nog aangesproken met ‘ingegnere’. Tot een jong inspecteurtje in opleiding richt men zich met ‘dottore’ in een recente tv-serie over de politie van Napels. Maar van die verticale eerbied voor elkaars titel en beroep is niets te merken in discussies en debatten. Italianen ‘discussiëren’ zoals ze autorijden: je probeert zo lang mogelijk de eerste te zijn; wie uiteindelijk 5 cm vóór ligt, krijgt de voorrang. Zo doen ze dat ook in discussies: allemaal door elkaar praten ̶ ieder spuit zijn eigen standpunt ̶ , gewoon daarmee dóórgaan, tot er uiteindelijk één iemand op ondoorzichtige wijze de ‘voorrang’ krijgt en de rest eventjes stil valt. Tot het volgende item. Vaak ontstaat er dan nog een zekere consensus ook. Niemand is van slag door deze verbale chaos, ook de presentator niet. Geen druppeltje zweet op het voorhoofd. Geen rode konen. Allemaal doodnormaal.

Nu wil ik hier niet een pleidooi houden voor overname van het Italiaanse model, maar een beetje opschuiven in die richting zou aardig zijn. Niet zo bang zijn voor een beetje chaos en stemverheffing, zolang het de zaak en niet de persoon betreft. En een spreker onmiddellijk onderbreken als hij van het onderwerp afdwaalt of onfatsoenlijk wordt. Méér toon én méér (inhoudelijk) debat, met een variatie op de kreet van P.C. Hooftprijswinnaar Bas Heijne.

De verkiezingsdebatten komen eraan. Zou het niet leuk zijn, en kiezers trekken, als we wat meer Italiaanse mores hanteren?!