A. Agnes Sneller (1940) was in de periode 2000-2003 als buitengewoon hoogleraar neerlandistiek verbonden aan de Károli Gáspár Universiteit te Boedapest, Hongarije. Haar onderzoek en onderwijs richt zich vooral op het Vroeg-Nieuwnederlands en genderaspecten van taal en tekst. Recente publicaties zijn 'Inleiding literatuurgeschiedenis voor de internationale neerlandistiek' (co-auteur Judit Gera) en 'De Gouden Eeuw in gedichten van Joost van den Vondel'.
recente columns:
gepubliceerd op 12 april 2017
Goud-Elsje

Voetbalminnend Nederland houdt zo langzamerhand de adem in: Zal het Feyenoord dit jaar lukken het kampioenschap de verwerven? Zullen de Rotterdammers met z’n allen naar de Coolsingel optrekken om de Schaal in handen van de clubiconen te zien? Het is veel te lang geleden dat Feyenoord de Schaal veroverde: 1999; de hoogste tijd dus! En dan nog te weten dat het vanwege het 60-jarig bestaan van de eredivisie dit keer een gouden schaal zal zijn.

Over de kampioenswedstrijd op 25 april 1999 heeft Van der Heijden een kleine roman gepubliceerd: MIM of De doorstoken globe. Het `MIM’ uit de titel is niet alleen de aanduiding voor een pas geboren drieling in het verhaal, maar duidt in Romeinse cijfers het jaar 1999 aan. Het boek verscheen ook als schooluitgave in de reeks Grote Lijsters, kennelijk in de veronderstelling dat de tekst jongeren zal aanspreken. Die kunnen geen eigen herinneringen hebben aan de toenmalige gebeurtenissen en zullen daardoor niet opmerken dat in het verhaal feit en fictie innig verweven zijn. Uit de beschrijving van de woelige en gewelddadige wereld van het kampioensfeest licht ik hier een voor mij raadselachtige passage. De spits krijgt de bijnaam Goud-Elsje `- niet alleen vanwege zijn tot vlechten verwerkte stroblonde haar.’ In die stoere wereld van het voetbal is dit een wonderlijk detail.

Van der Heijden voert de naam Goud-Elsje terug naar de tiendelige serie onder die naam van Max de Lange-Praamsma, die in de jaren vijftig één voor één van de pers rolden. De belangstelling in protestants-christelijke kring was enorm, het aantal herdrukken navenant. Als uitgever Callenbach rond 1990 de zaak voor gezien houdt, verschijnen de boeken voor het laatst nog een keer in Houten bij de protestants-orthodoxe uitgever Den Hertog. In 1999 moet de kennis van Goud-Elsje vrijwel zijn weggeëbd. In MIM is het een oudere supporter die vertelt dat hij de boeken de een na de ander voor zijn dochter heeft moeten kopen. Zijn verhaal voerde mij terug naar mijn jeugd.

Die Goud-Elsjeboeken bereikten allemaal ons huis, omdat mijn moeder met de schrijfster bevriend was. Uit die meisjesboeken heb ik mogen leren hoe een meisje zich - naar het voorbeeld van Goud-Elsje - diende te gedragen. Hoewel ik al wel begreep dat ik niet noodzakelijk in alles Elsjes voorbeeld hoefde te volgen, waren er hier en daar passages die me zijn bijgebleven. In het vijfde deel is Goud-Elsje een getrouwde vrouw met enkele kinderen. De wittebroodsjaren zijn duidelijk voorbij en echtgenoot Taco gedraagt zich nog al eens horkerig. Dat is voor schoonpapa het moment om in te grijpen. Je zou dan verwachten dat hij zijn zoon terzijde neemt om die op zijn gedrag aan te spreken. Maar dat gebeurt niet. Hij neemt zijn schoondochter apart en leert haar hoe zij met haar `prikkelbare’ man moet omgaan. Dit doet hij met een verwijzing naar David Copperfield, `dat prachtige boek van mijn kostelijke Dickens’. Als haar echtgenoot onredelijk wordt, moet ze maar tegen zichzelf zeggen, `wat Dickens Uriah Heep tegen Copperfield laat doen: “To a quarrel there must be two persons. I won’t be one.”’ Ook zijn eigen vrouw heeft dat in het leven met hem moeten leren. Dus: niet de zich misdragende man wordt gecorrigeerd, maar de vrouw die dat kennelijk lijdzaam moet leren ondergaan.Het heeft mij toentertijd niet echt doen verlangen naar het huwelijk.

Een paar jaar later stuitte ik in David Copperfield op het citaat. De uitspraak is inderdaad van Uriah Heep; dit personage is in de roman echter een zeer laaghartige figuur. Bij hun kennismaking stelt Heep zich voor met de woorden: `I’m a very umble person.’ En even later: `I am well aware that I am the umblest person going […] My mother is likewise a very umble person. We live in a umble abode, Master Copperfield.’ En bij een latere ontmoeting met de man schrijft Copperfield: `I found Uriah Heep […] in a suit of black, and in deep humility.’ Nu is `nederigheid’ – Dickens gebruikt bij monde van Copperfield het woord `modesty’ - wel een gewaardeerde karaktereigenschap, maar dan moet een ander je daarmee sieren. Bij toepassing op jezelf wordt de nederigheid discutabel; het Woordenboek der Nederlandsche Taal tekent bij het lemma dan ook aan: vaak schijnheilig gebruikt.

In het hoofdstuk `Mischief’ komt David er achter dat Uriah door slinks optreden zijn werkgever, de edele notaris Wickfield, wil dwingen tot een compagnonschap. Het vermogen van Davids tante, Miss Betsy Trotwood, heeft Heep dan al verduisterd en een huwelijk met Agnes Wickfield, Davids `good angel’, is hij aan het voorbereiden. En dat allemaal vanuit zijn voortdurend benadrukken van zijn nederigheid: `… I was very meek and umble – and I am.’ Als David de belangen van zijn trouwhartige leermeester wil verdedigen tegen de intrigerende Heep, en hem in grote verontwaardiging zelfs een klap verkoopt, wijkt Uriah Heep uit met het citaat waarmee hij elke ruzie uit de weg gaat. Nou niet echt een manier van handelen die respect afdwingt. En deze tweederangsfiguur is degene die Goud-Elsje door haar schoonvader tot voorbeeld wordt gesteld. Het propageert in de jaren vijftig een levenshouding die vrouwen tegenover hun echtgenoot in een onmogelijke, karakter ondermijnende positie brengt. We mogen van geluk spreken dat in leven en literatuur ook altijd vrouwen hebben bestaan die de strijd tegen de Uriah’s van deze wereld wèl aangingen.

De vrouwen en mannen die in 1999 hun idool zagen scoren, hebben in hun `Goud-Elsje’ in ieder geval een krachtiger identificatiepunt gevonden. Maar de strijd is nog niet gestreden. De club waar we hand in hand mogen gaan en waar het `we never walk alone’ geen onderscheid maakt tussen vrouwen en mannen, geeft mannen nog steeds het alleenrecht op ultieme kameraadschap. Feyenoord blijft in de eredivisie duidelijk achter waar het de Elsjes betreft; of ze nou stroblonde vlechten hebben, of donkere krullen – de grasmat blijft verboden terrein. Alle reden dus voor een `quarrel’ opdat vrouwen niet alleen meer als supporters, maar als volwaardige kameraden in een eigen eredivisie deel gaan uitmaken van een prachtige voetbalclub.