Anton van der Lem (Velsen, 1954) studeerde geschiedenis in Amsterdam en promoveerde in Leiden op het proefschrift 'Het Eeuwige verbeeld in een afgehaald bed : Huizinga en de Nederlandse beschaving' (1997). Hij is verbonden aan de Universitaire Bibliotheken Leiden als conservator oude drukken en als eindredacteur van www.dutchrevolt.leiden.edu. Zijn 'De Opstand in de Nederlanden (1568-1648)' (Nijmegen, Vantilt, 2014) verscheen in het Duits (Berlijn, Klaus Wagenbach, 2016) en verschijnt dit jaar in het Engels (Londen, Reaktion Books, 2018).
de columns van Anton van der Lem:
recente columns:
gepubliceerd op 15 januari 2018
450 jaar Tachtigjarige Oorlog

Onlangs meende iemand geestig te zijn door op te merken dat de musical Soldaat van Oranje al langer draait dan de oorlog geduurd heeft. Alsof dat iets bijzonders is. De belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog en de bezettingsjaren duurt onverminderd voort en hoe zou het ook anders? Hetzelfde geldt voor de Tachtigjarige Oorlog die dit jaar 450 geleden begon met de Slag bij Heiligerlee. Het Rijksmuseum in Amsterdam opent op 12 oktober een prestigieuze, internationale tentoonstelling onder de titel Tachtig jaar oorlog, uiteraard met een begeleidende catalogus. De website van de Universiteit Leiden over de Opstand, nu al twintig jaar in de lucht, telt honderden bezoekers per dag: www.dutchrevolt.leiden.edu

Docenten vinden het bij tentamens een aardige vraag wanneer ‘Nederland’ nu eigenlijk ontstaan is, omdat er geen eigenlijke onafhankelijkheidsverklaring in de Nederlandse geschiedenis is aan te wijzen. De overwinning in de Slag bij Heiligerlee (1568) werd teniet gedaan door een overwinning van de hertog van Alva op deze ‘rebellen’. Nadat in 1572 Den Briel en andere steden in Holland en Zeeland door troepen van de prins van Oranje werden ingenomen of zich voor de prins verklaarden, was de situatie nog jarenlang hachelijk, totdat in 1576 de Spaanse troepen aan het muiten sloegen en Holland en Zeeland verlieten om in Vlaanderen en Brabant hun achterstallige soldij op de bevolking te gaan verhalen. Toen de ‘opstandige’ en ‘gehoorzame’ provincies zich in 1576 verenigden in de Pacificatie van Gent was dat een hoogtepunt in de geschiedenis van de Nederlanden. Meervoud. De godsdienstkwestie, het particularisme en de Spaanse opmars onder de prins van Parma leidden tot de scheuring in 1579 van de Unies van Atrecht en Utrecht. Uit de laatste kwam geleidelijk de Noord-Nederlandse Republiek voort - opnieuw een belangrijk moment, maar weer geen allesoverheersende gebeurtenis.

In 1581 hebben de opstandige gewesten Filips II ‘verlaten’ als hun hertog of graaf. Als een eenvoudig hamerstuk in de Staten-Generaal, zonder dat de heren er zelfs voor gingen staan. Sommige mensen menen nu dat deze ‘Afzwering’ van Filips II met het Placaet van Verlatinghe als de geboortedatum en –acte van Nederland gezien en herdacht moeten worden. Zij zitten er ver naast. Dat het zonder Filips II verder moest, stond voor de afgevaardigden vast. Maar hoe moest het tegen hem? Op eigen kracht zouden zij het naar eigen mening niet kunnen redden. Oranje pleitte ervoor de soevereiniteit aan te bieden aan Frans, hertog van Anjou, zoon van de Franse koning Hendrik II en broer van achtereenvolgens Frans II, Hendrik III en Karel IX. De prins hoopte dat zo de Fransen zich het lot van de Nederlanden zouden aantrekken. Brabant en Vlaanderen volgden de prins en huldigden Anjou in als hertog resp. graaf, maar Holland en Zeeland moesten niets van hem weten en hebben hem niet ingehuldigd.

Een recente aanwinst van de Maatschappij illustreert op een bijzondere manier dit ongelukkige hoofdstuk uit de vaderlandse geschiedenis. In 1578 verscheen er bij Plantijn in Antwerpen een reeks met de portretten van de 36 graven van Holland en Zeeland, van Dirk I tot en met Filips II: Principes Hollandiae et Zelandiae, domini Frisiae. De kopergravures waren vervaardigd door de bekende graveur Philips Galle (1537-1612). De begeleidende teksten in het Latijn waren van de katholieke, koningsgezinde Michael Vosmeer (1545-1617). Hij was een broer van Sasbout Vosmeer (1548-1614), de grote leider achter de Hollandse Zending, die er later nog voor zou pleiten de moordenaar van Willem van Oranje heilig te verklaren. Het boek is in een gedicht opgedragen aan Arnold Sasbout (?-1583), lid van de Raad van State en voorzitter van de Geheime Raad te Brussel. Daarmee is deze uitgave een katholieke, regeringsgezinde publicatie. Op 9 december 1582 heeft de Antwerpse geograaf Abraham Ortelius, vriend van Philips Galle, om een Franse vertaling van de gedichten van Michael Vosmeer gevraagd aan de Franse edelman Nicolas Clément de la Treille, secretaris van de hertog van Anjou. Binnen twee dagen had deze de gedichten vertaald. De andere teksten van Vosmeer werden geschrapt, en de vertaler droeg het werk - Les vies et alliances des comtes de Hollande et Zélande, seigneurs de Frise - op aan zijn broodheer, François, hertog van Brabant en Anjou, etc., graaf van Vlaanderen, Holland en Zeeland (sic!). Dezelfde 36 portretten van Galle, worden nu gevolgd door een 37ste portret en wel dat van Anjou, aanbevolen als Frans van Frankrijk, zoon en broer van Franse koningen. Van dit zeldzame boek verwierf de Maatschappij een ingekleurd exemplaar  (zie de afbeelding hiernaast).

Was dit bedoeld om Anjou alsnog als graaf van Holland en Zeeland acceptabel te maken? Of was het de mannen achter deze uitgave onbekend dat Anjou niet als graaf van Holland en Zeeland ingehuldigd was? Of negeerden zij het eenvoudigweg? De uitgave verscheen in 1583. Maar wanneer in 1583? Op 17 januari van dat jaar pleegde Anjou een staatsgreep door met zijn troepen Antwerpen en een aantal Vlaamse steden in te willen nemen. In Antwerpen mislukte dat en was de hertog op slag persona non grata. Maar omdat er politiek geen andere oplossing leek te zijn, kwam er toch weer een akkoord met Anjou. Heeft de bundel uit 1583 als een publiciteitscampagne moeten werken om Anjou te rehabiliteren? We weten het niet. Op 10 juni 1584 overleed Anjou. De Staten probeerden het na de dood van Oranje een maand later nog eens bij Hendrik III van Frankrijk en daarna bij Elizabeth in Engeland. Pas in 1588 zagen zij het zinloze in van hun pogingen buitenlandse steun voor hun streven te krijgen. De Staten namen zelf de soevereiniteit op zich, zonder grote woorden en proclamaties.